Beoordeling door de rechtbank
4. Op grond van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het onder meer verboden om zonder vergunning een project uit te voeren dat bestaat uit het bouwen van een bouwwerk of uit het gebruiken van gronden in strijd met een bestemmingsplan.
5. Niet in geschil is dat het project in strijd is met het bestemmingsplan. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend voor het project met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Wabo. Dat artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het in deze zaak toepasselijke recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
6. Eisers voeren aan dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen, omdat die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en omdat de belangen van eisers niet (voldoende) zijn meegewogen. Daartoe hebben eisers aanvankelijk vier gelijkluidende gronden ingediend, gericht tegen - kort gezegd - de laddertoets, het bodemonderzoek, de verminderde opbrengst van de zonnepanelen van eisers en de geluidshinder. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers de grond over laddertoets en de geluidshinder ingetrokken. Deze twee gronden behoeven daarom geen bespreking.
7. [eisers] hebben daarnaast nog een beroepsgrond ingediend gericht tegen het windklimaat.
8. Eisers voeren aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de bodemverontreiniging. Uit het [bodemonderzoek] blijkt volgens eisers dat de oorzaak van de aangetroffen bodemverontreiniging bij boring 101, waar eisers wonen, onbekend is en dat nader onderzoek nodig is om te beoordelen of bodemsanering nodig is. Het college heeft het advies niet gevolgd en niet uitgelegd waarom niet. Het college heeft het rapport van SGS Search in het bestreden besluit ook selectief en verkeerd weergegeven. De daarin gegeven eigen interpretatie van het college over de bodemverontreiniging is daarbij in strijd met het advies van SGS Search en niet onderbouwd door een deskundige. Ook is SGS Search niet nader geraadpleegd naar aanleiding van de zienswijzen.
9. Het college stelt zich op het standpunt dat nader onderzoek niet is vereist. Het college verwijst ter onderbouwing naar het advies van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (Omgevingsdienst) van [medio december] 2020 en de reactie van de Omgevingsdienst op de zienswijze van [medio juni] 2020, waarin het bodemonderzoek van SGS Search is betrokken. Het college heeft dit advies van de Omgevingsdienst gevolgd.
10. De rechtbank overweegt allereerst dat het college in het verweerschrift heeft toegelicht dat hij het advies van de Omgevingsdienst van [medio juni] 2021 integraal als motivering in het bestreden besluit heeft overgenomen. Gelet hierop is het bestreden besluit dus gebaseerd op het advies van een deskundige en niet een eigen interpretatie van het college.
11. De Omgevingsdienst heeft in zijn advies van [medio juni] 2021 de onderzoeksresultaten van het bodemonderzoek van SGS Search tot uitgangspunt genomen. De Omgevingsdienst heeft op basis van die onderzoeksresultaten vastgesteld dat ter plaatse van boring 101 een zwakke olie-waterreactie is waargenomen, dat de grond daar licht tot matig verontreinigd is met minerale olie en in het grondwater ter plaatse van boring 101 geen verhoogd gehalte aan minerale olie is gemeten. Ook heeft de Omgevingsdienst van SGS Search overgenomen dat uit het historisch vooronderzoek blijkt dat geen tanks op de onderzoekslocatie aanwezig zijn (geweest) en dat er geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Gelet hierop, mist de door eisers ter zitting ingenomen stelling dat SGS Search en de Omgevingsdienst in hun conclusies van andere feiten zijn uitgegaan feitelijke grondslag.
12. De Omgevingsdienst heeft ook nog zijn bodeminformatiesysteem met onderzoeksgegevens van omliggende percelen geraadpleegd. De Omgevingsdienst heeft geconcludeerd dat de locatie voldoende is onderzocht, dat naar verwachting op de onderzoekslocatie geen sterk verhoogde gehalte aan minerale olie aanwezig is en dat het grondwater niet is verontreinigd, zodat er geen verspreidingsrisico is. Het voornoemde bodeminformatiesysteem heeft volgens de Omgevingsdienst geen aanleiding gegeven om een sterke verontreiniging met minerale olie op de onderzoekslocatie te verwachten.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is met het bodemonderzoek van SGS Search en het onderzoek van de Omgevingsdienst voldoende onderzocht welke effecten het project op de bodemgesteldheid heeft. Gezien de aard en de ernst van de onderzoeksresultaten, heeft het college kunnen besluiten om geen nader bodemonderzoek te doen. Ook heeft het college voldoende gemotiveerd waarom hij daartoe niet is overgegaan, ondanks de aanbeveling van SGS Search. Dat in het verleden in de directe omgeving van de onderzoekslocatie een bezinestation heeft gelegen, zoals eisers ter zitting hebben gesteld, staat ook al in het rapport van SGS Search en was de Omgevingsdienst dus bekend. Omdat de Omgevingsdienst is uitgegaan van de onderzoeksresultaten van SGS Search hoefde het college de adviezen van de Omgevingsdienst niet aan SGS Search voor te leggen.
14. Het college heeft het project op het punt van bodemgesteldheid naar het oordeel van de rechtbank ook ruimtelijk aanvaardbaar kunnen achten. Gezien de mate van de vastgestelde verontreiniging en de conclusie dat er geen verspreidingsrisico is, heeft het college het belang van de vergunninghouder bij het realiseren van het project zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van eisers om zekerheid te verkrijgen over de gevolgen van het project voor de bodemgesteldheid in hun directe leefomgeving. De rechtbank weegt daarbij mee dat in de omgevingsvergunningsvergunning een nadere aanwijzing is gegeven die voorschrijft dat de vergunninghouder direct moet melden als bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden een andere bodemverontreiniging wordt waargenomen dan is beschreven in het bodemonderzoek. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
15. Eisers voeren aan dat het college niets heeft overwogen over de verminderde opbrengst van de zonnepanelen op het dak van eisers als gevolg van het project. Dit punt is ruimtelijk van belang en de verloren opbrengst had moeten worden onderzocht en meegewogen in de belangenafweging, zo stellen eisers.
16. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Tussen partijen is niet in geschil dat de bezonningsduur van de woningen van eisers na realisatie van het project afneemt. Die afname is inzichtelijk gemaakt in de [notitie] ‘effecten op de bezonning’ van [medio april] 2020 van [naam] , die mede aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Uit die notitie blijkt dat de afname van de bezonningsduur als gevolg van de realisatie van het project gering is. Anders dan eisers betogen, ligt het op hun weg om concreet te onderbouwen en aannemelijk te maken dat de afname van de bezonningsduur leidt tot een verminderde opbrengst van hun zonnepanelen en hoe groot die vermindering van de opbrengst is. Dat hebben eisers niet gedaan. De enkele stelling van eisers dat de opbrengst afneemt als er minder zon is, is onvoldoende, omdat daarmee niet vast komt te staan hoe groot die gevolgen zijn. Daarbij heeft architect Meijer toegelicht dat zonnepanelen niet alleen op zonlicht werken, maar ook op (dag)licht. Het is de rechtbank dan ook niet duidelijk geworden of de opbrengst van de zonnepanelen meer dan marginaal afneemt. Dit komt voor rekening van eisers vanwege de hiervoor genoemde bewijslastverdeling. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de afname van de bezonningsduur ruimtelijk aanvaardbaar is. Zij is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat die afname niet zodanig zal zijn dat het belang van eisers zwaarder moet wegen dan het belang van [derde belanghebbende] bij realisatie van het project.
17. [eisers] en [eisers] voeren nog aan dat het windklimaat bij hun woning en in hun directe omgeving aan de zuidoostkant van het project al slecht is en door de realisatie van het project zal verslechteren. Het college heeft zich hierover ten onrechte niet uitgelaten.
18. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Uit het windklimaatonderzoek van [naam] van [medio oktober] 2021 volgt dat er inderdaad windgevaar mogelijk is in de zuidoosthoek van de geplande bebouwing, maar dat dit een beperkt risico is. Daaruit blijkt ook dat het windklimaat rondom de woning van [eisers] en [eisers] in geringe mate verslechtert ten opzichte van de bestaande situatie. Volgens het klimaatonderzoek is er verder geen overschrijding van het gevaarcriterium te verwachten. Het college heeft dit effect op de leefomgeving van [eisers] en [eisers] onderkend maar zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het project hierdoor niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Gezien de geringe verslechtering die het project ten opzichte van de huidige situatie teweeg zal brengen, heeft het college zich bovendien op het standpunt kunnen stellen dat de negatieve gevolgen voor [eisers] en [eisers] niet opwegen tegen het belang van [derde belanghebbende] bij realisering van het project.
19. [eisers] en [eisers] hebben verder nog aangevoerd dat het college het advies van [naam] had moeten opvolgen ter verbetering van het windklimaat in de zuidoosthoek door het plaatsen van windremmende elementen. Dat advies gaat weliswaar over de omgeving van het woongebouw, maar valt buiten de locatie van de aanvraag van de omgevingsvergunning. De rechtbank is het met het college eens dat het college daarom geen voorwaarde kan verbinden aan de omgevingsvergunning om een windremmend element te plaatsen. Dat geldt temeer omdat grond ter hoogte van de zuidoosthoek niet in eigendom is van [derde belanghebbende] , maar van de gemeente Amsterdam. Ter zitting heeft het college nog toegelicht dat bij de herinrichting van de ruimte na realisering van het project hier aandacht aan zal worden besteed. Dit raakt echter niet de verleende vergunning.
20. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit gemotiveerd is met een goede ruimtelijke onderbouwing en dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het project niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank de betrokken belangen evenwichtig afgewogen en kunnen afwijken van het bestemmingsplan.
21. De beroepen van eisers zijn ongegrond. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.