ECLI:NL:RBAMS:2022:3821

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
13/751684-21 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 23 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank van Lublin, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 19 april 2022 en betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren in 1976 en momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van twee vonnissen van de District Court in Pulawy, Polen, die betrekking hebben op strafbare feiten zoals fraude en vervalsing van documenten. De verdediging voerde aan dat er onduidelijkheid bestond over de omzettingsbeslissingen van de eerder opgelegde straffen, maar de rechtbank oordeelde dat deze beslissingen niet onder de reikwijdte van de Overleveringswet vallen. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedures die tot de vonnissen hebben geleid, waardoor artikel 12 van de Overleveringswet geen weigeringsgrond vormde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen andere weigeringsgronden zijn. De overlevering werd toegestaan, met de bepaling dat de feitelijke overlevering pas kan plaatsvinden na de einduitspraak in een ander EAB dat tegen dezelfde opgeëiste persoon is uitgevaardigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751684-21 (EAB I)
RK nummer: 22/2109
Datum uitspraak: 23 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 juni 2021 en gewijzigd op 19 oktober 2021 door
the Regional Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
verblijfadres: [adres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Laros, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
I.
judgment of the District Court in Pulawy(Polen) van 19 december 2006 (referentie: II K 393/06) (hierna: vonnis I);
II.
judgment of the District Court in Pulawy(Polen) van 17 januari 2012 (referentie: II K 1139/11 -/-) (hierna: vonnis II).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de voornoemde beslissingen hebben geleid.
De overlevering wordt met betrekking tot vonnis I en II verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van respectievelijk 2 jaar en 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman voert aan dat de opgeëiste persoon geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de omzettingsbeslissingen uit 2012 (met betrekking tot vonnis I) en 2013 (met betrekking tot vonnis II) en dat onduidelijk is of de opgeëiste persoon van een appelmogelijkheid op de hoogte is geweest. Die gang van zaken zou zich tegen overlevering kunnen verzetten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat artikel 12 OLW niet van toepassing is op een beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Bij een omzettingsbeslissing wordt immers niet opnieuw over de schuld of hoogte van de straf die is opgelegd aan de opgeëiste persoon, beslist.
Oordeel van de rechtbank
In onderdeel D van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de procedures die tot vonnis I en vonnis II hebben geleid. (II K 393/06 en II K 1139/11). Voor zover de raadsman stelt dat onduidelijkheid bestaat over de omzettingsbeslissingen, stelt de rechtbank vast dat deze beslissingen, waarbij de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraffen is bevolen, niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ - en dus niet onder die van artikel 12 OLW – vallen nu bij deze beslissingen niet de aard en de maat van de eerder uitgesproken straffen is gewijzigd. [1]
Het voorgaande betekent dat alleen vonnis I en vonnis II moeten worden getoetst aan de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Nu de opgeëiste persoon blijkens het EAB bij de procedures aanwezig is geweest die tot die vonnissen hebben geleid, vormt artikel 12 OLW geen weigeringsgrond. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd is evenmin relevant voor de toepassing van enige andere weigeringsgrond.
4.1
Strafbaarheid: feiten die zijn aangeduid als feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten onder vonnis I waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de strafbare feiten in het EAB, in samenhang bezien met het A-formulier, zijn aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 8, 20 en 23, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen
oplichting
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2.
.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit onder vonnis II niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer is voldaan aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot en zijn kind

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
In gevallen als deze, waarin tegen dezelfde opgeëiste persoon meerdere EAB’s zijn uitgevaardigd en de behandeling van één van de vorderingen is aangehouden in afwachting van antwoorden op nadere vragen – namelijk het EAB met parketnummer 13/096837-22 (EAB II), ligt de machtiging van de rechtbank aan de officier van justitie om de feitelijke overlevering te bewerkstelligen pas besloten in de einduitspraak met betrekking tot dat executie-EAB (behoudens eerdere intrekking van dat executie-EAB of van de met betrekking tot dat EAB gedane vordering als bedoeld in artikel 23, tweede lid, OLW). [2]

6.Toepasselijke wetsbepalingen

Het artikel 300, 304 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Lublin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEPAALTdat de machtiging aan de officier van justitie om de feitelijke overlevering te bewerkstelligen pas besloten ligt in de einduitspraak in het EAB met parketnummer 13/096837-22 (EAB II).
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (Ardic), punt 77)
2.Rechtbank Amsterdam 25 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5778.