ECLI:NL:RBAMS:2022:3804

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
13/751050-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot cannabisbezit en dubbele strafbaarheid

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Litouwse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 18 maart 2022 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte, die wordt verdacht van het bezit van een geringe hoeveelheid cannabis. De rechtbank heeft de identiteit van de verdachte vastgesteld en de relevante feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht. De verdediging voerde aan dat de overlevering voor het eerste feit, het bezit van 0,4 gram cannabis, moest worden geweigerd omdat dit feit niet voldoet aan de eis van dubbele strafbaarheid. De officier van justitie betoogde echter dat het feit wel degelijk dubbel strafbaar is, aangezien het bezit van cannabis in Nederland strafbaar is, ook al wordt er niet vervolgd voor kleine hoeveelheden.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) was voldaan. De rechtbank stelde vast dat het feit dat Nederland ervoor kiest om geen vervolging in te stellen voor het bezit van een kleine hoeveelheid cannabis, niet afdoet aan de dubbele strafbaarheid. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering moest worden toegestaan. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd vastgesteld dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751050-22
RK nummer: 22/1490
Datum uitspraak: 2 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 december 2021 door
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1990,
verblijfsadres: [adres] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Litouwse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
Ruling of Panevezys Regional Courtvan 8 november 2021;
Ruling of Panevezys Regional Courtvan 1 december 2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Litouws recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het tweede feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Litouwen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het eerste feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het eerste feit niet voldoet aan het vereiste van de dubbele strafbaarheid zodat de overlevering voor dit feit moet worden geweigerd. Het feit ziet op het bezit van 0,4 gram cannabis. Wanneer de feitelijke elementen zich in Nederland hadden afgespeeld, was de opgeëiste persoon niet als zodanig bestraft, omdat geen sprake is van een strafbare handeling bij het bezit van cannabis van minder dan 1 gram in Nederland. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest van 11 januari 2017 bepaald dat de rechtbank moet nagaan of de feitelijke elementen, indien zij zouden hebben plaatsgevonden op het grondgebied van Nederland, als zodanig ook op dat grondgebied strafrechtelijk zouden kunnen worden bestraft. [1] Het gaat hierbij dus niet om de vraag of het strafbaar is in Nederland, maar of er daadwerkelijk een straf kan volgen. Dit laatste is niet het geval. Daarnaast is overlevering voor dit feit niet in het belang van de opgeëiste persoon, omdat het wenselijker is als hij slechts voor één strafbaar feit wordt overgeleverd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat de overlevering dient te worden toegestaan, primair omdat het eerste feit dubbel strafbaar is. Er wordt in Nederland weliswaar niet vervolgd voor het voorhanden hebben van minder dan 5 gram cannabis, maar dit is wel strafbaar. Subsidiair kan er worden afgezien van de weigeringsgrond zoals beschreven in artikel 7 OLW, omdat het feit geen enkel aanknopingspunt heeft met de Nederlandse rechtsorde en het in het belang is van de opgeëiste persoon om overlevering toe te staan, omdat hij ook voor het tweede feit wordt overgeleverd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het in zaak als die van de opgeëiste persoon alleen relevant is of het feit dubbel strafbaar is en stelt vast dat aan dat vereiste is voldaan. Het feit dat Nederland ervoor kiest om geen vervolging in te stellen voor het bezit van een kleine hoeveelheid cannabis, doet hier niet aan af.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Litouwen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania(Litouwen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D. Reinders griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 11 januari 2017, C-289/15, ECLI:EU:C:2017:4 (Grundza), zie ook ECLI:NL:RBAMS:2017:312.