ECLI:NL:RBAMS:2022:3776

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
AMS 21/4468
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot buiten behandeling laten van aanvraag extra uren rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Ketting, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam als verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor extra uren rechtsbijstand, welke door verweerder buiten behandeling is gelaten. De rechtbank ontving het beroepschrift van eiser op 24 augustus 2021, na een eerdere afwijzing van de aanvraag op 25 mei 2021 en een ongegrondverklaring van het bezwaar op 15 juli 2021. Tijdens de zitting op 20 mei 2022 was verweerder niet aanwezig.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waarbij eiser aanvoerde dat de urenspecificatie op 15 april 2021 was verzonden. Verweerder stelde echter dat deze urenspecificatie niet in de dossiers aanwezig was en dat de aanvraag prematuur was. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de urenspecificatie daadwerkelijk was verzonden. Bovendien werd gesteld dat de door eiser gebruikte Onedrive geen geautomatiseerd systeem was voor verzendadministratie.

De rechtbank concludeerde dat de buiten behandeling stelling van de aanvraag terecht was, omdat eiser niet had voldaan aan de vereisten van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 30 juni 2022, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 21/4468

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , in Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M. Ketting),
en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om extra uren rechtsbijstand te mogen besteden inzake toevoeging [nummer 1] buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 15 juli 2021, verzonden op 22 juli 2021, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Op 24 augustus 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2022. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
De gemachtigde van eiser heeft, namens eiser, op 12 mei 2020 een verzoek om toekenning van extra uren ingediend. Dat verzoek is bij beslissing van 29 juli 2020 afgewezen. In die beslissing is door verweerder gesteld dat sprake is van samenhang van vijf andere zaken (deze toevoegingen hebben de nummers: [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 6] ) en dat de forfaitaire tijdgrens bij zes samenhangende strafzaken 61 uren bedraagt terwijl de gemachtigde van eiser op dat moment 41 heeft besteed. De aanvraag was volgens verweerder prematuur.
1.2.
De gemachtigde van eiser heeft op 5 maart 2021, namens eiser, een verzoek ingediend om 30 extra uren aan de strafzaak te mogen besteden. Deze toevoeging heeft nummer: [nummer 1] .
1.3.
Bij brief van 15 april 2021 heeft verweerder de gemachtigde verzocht om een nadere toelichting te verstrekken, door overlegging van een urenspecificatie van de toevoeging [nummer 6] , op het verzoek om toekenning van extra uren omdat sprake is van samenhang met vijf andere toevoegingen en de forfaitaire tijdgrens daardoor 84 uren bedraagt.
Besluitvorming
2. In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag met het kenmerk [nummer 1] buiten behandeling gelaten. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het advies van de bezwarencommissie (de commissie). De commissie stelt vast dat de forfaitaire tijdgrens 84 uren is en verwijst daarbij naar artikel 21, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr). Dat in een eerdere beslissing van verweerder van 29 juli 2020 ten onrechte een forfaitaire tijdsgrens is genoemd van 61 uren, maakt niet dat verweerder gehouden is uit te gaan van dit urenaantal. Hieraan kon eiser geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen. Ten aanzien van het primaire besluit stelt de commissie dat de in bezwaar ingenomen stelling van de gemachtigde van eiser, dat zij op 15 april 2021 de urenspecificatie in de zaak met het kenmerk [nummer 6] naar verweerder heeft gezonden, niet wordt gevolgd. De urenspecificatie bevindt zich niet in de dossiers en het enkele feit dat op diezelfde datum een document is aangemaakt wil niet zeggen dat dit document ook is verzonden of door verweerder is ontvangen. Daarbij stelt de commissie dat de urenspecificatie die in bezwaar is overgelegd geen betrekking heeft op de toevoeging met kenmerk [nummer 6] . Los van de vraag of de urenspecificatie naar verweerder is gezonden, stelt de commissie vast dat niet is voldaan aan artikel 31, eerste lid, van het Bvr.
Standpunt eiser
3.1.
Eiser kan zich met de besluitvorming niet verenigen en voert daarbij het volgende aan. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] kan de verzender volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat de brief is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum. Eiser stelt dat voornoemde uitspraak van de Afdeling gelijkenis toont met het onderhavige geval. De Afdeling oordeelde in de voornoemde uitspraak dat de brief voorzien was van een dagtekening die overeenkwam met de schermafdruk uit het systeem en dat daarmee voldoende aannemelijk is gemaakt dat de brief op diezelfde dag is verzonden. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de urenspecificatie op 15 april 2021 is verzonden.
3.2.
Verder stelt eiser zich op het standpunt dat het oordeel in het bestreden besluit onbegrijpelijk is. Eiser stelt daarbij dat het niet aanbieden van het forfaitaire deel niet aan het primaire besluit ten grondslag lag. De buiten behandeling stelling is enkel gebaseerd op het niet tijdig indienen van de urenspecificatie. In het bestreden besluit wordt een andere grond aan de buiten behandeling stelling van de aanvraag ten grondslag gelegd. Uit artikel 22 van het Bvr blijkt dat het aanbieden van het forfaitaire geen harde eis is voor de toekenning van extra uren. Bovendien levert deze nieuwe grond voor buiten behandeling stelling strijd op het met het toevoegbeleid van verweerder. Verweerder stelt zelf immers dat de forfaitaire declaratie moet worden ingediend, maar verbindt daar niet het gevolg van een buiten behandeling stelling aan. [2] Het voorgaande is ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel. [3]
Beoordeling rechtbank
4. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling van
26 oktober 2016 volgt dat het uitgangspunt is dat een bestuursorgaan bij niet aangetekende verzending van een besluit aannemelijk moet maken dat het besluit is verzonden. Dit kan bijvoorbeeld met een verzendadministratie van het digitale systeem. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat deze uitspraak van de Afdeling gelijkenis toont met het onderhavige geval. De rechtbank acht daarbij van belang dat het door eiser gebruikte Onedrive geen geautomatiseerd systeem en ook geen verzendadministratie is. Het is slechts een manier om documenten in de cloud op te slaan. Eiser heeft in het geheel niet aannemelijk gemaakt dat de urenspecificatie per post is verzonden of is bezorgd. De rechtbank volgt daarbij verweerder in zijn stelling dat het enkel aanmaken van een document in Onedrive niet wil zeggen dat dit document ook is verzonden of door verweerder is ontvangen.
5. Eisers stelling dat in het bestreden besluit een andere grond aan de buiten behandeling stelling van de aanvraag ten grondslag wordt gelegd volgt de rechtbank evenmin. In het advies van de commissie wordt allereerst overwogen dat de urenspecificatie niet is overgelegd. Daarna stelt de commissie dat, nog daargelaten de vraag of de urenspecificatie is toegezonden, eiser niet heeft voldaan aan het in artikel 31, eerste lid, van het Bvr gestelde dat bij een verzoek om toekenning van extra uren ook een declaratie moet worden ingediend voor het forfaitaire deel van de vergoeding. De rechtbank overweegt dat de commissie dit ten overvloede heeft gesteld. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder de buiten behandeling stelling niet heeft laten vallen. Dat het in strijd is met het beleid van verweerder volgt de rechtbank evenmin. Uit artikel 31, eerste lid, van het Bvr blijkt ondubbelzinnig dat ook een declaratie moet worden ingediend.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.J.M. Schilder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Eiser verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2795.
2.Eiser verwijst naar
3.Eiser verwijst naar een uitspraak van de Afdeling 5 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2281.