ECLI:NL:RBAMS:2022:3738

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
13/089505-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door Kroatië met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek

Op 28 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Kroatische autoriteiten. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 21 april 2022 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Kroatische nationaliteit heeft. Tijdens de openbare zitting op 14 juni 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en heeft hij verklaard dat de personalia correct zijn.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de Overleveringswet (OLW) en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. De rechtbank heeft ook overwogen dat er effectieve rechterlijke bescherming is geboden, aangezien het nationale aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door een rechter. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat de overlevering moet worden toegestaan. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/089505-22
RK nummer: 22/2119
Datum uitspraak: 28 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 november 2021 door
the Municipal State Attorney’s Office in Cakovec(Kroatië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Kroatië) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Kroatische taal.
De advocaat heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Kroatische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision of the County Court in Varazdin number KIR-544/2021-4 from 2nd September 2021 on ordering pre-trial detention.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Kroatisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Kroatië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Effectieve rechterlijke bescherming

Uit het EAB volgt dat het nationale aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door een rechter en dat het EAB is uitgevaardigd door een officier van justitie (
Municipal State Attorney).
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over het dubbele niveau van rechterlijke bescherming volgt dat een persoon tegen wie met het oog op strafvervolging een EAB is uitgevaardigd, vóór zijn overlevering een effectieve rechterlijke bescherming moet kunnen genieten op ten minste één van de twee in die rechtspraak vereiste beschermingsniveaus (HvJ EU 10 maart 2021, ECLI:EU:C:2021:187 (
Svishtov), punt 47). Aan die voorwaarde is in dit geval voldaan. Het nationale aanhoudingsbevel is immers uitgevaardigd door een rechter.
Nu de beslissing over de uitvaardiging van het EAB is genomen door de Kroatische officier van justitie moet tegen die beslissing een “beroep in rechte” in de zin van OG en PI (HvJ EU 27 mei 2019, C-508/18 en C-82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456, punt 75) openstaan. Als er in de uitvaardigende lidstaat geen afzonderlijke beroepsmogelijkheid openstaat om de voorwaarden voor de uitvaardiging van het EAB en de evenredigheid daarvan te laten toetsen door een rechter, maar als het mogelijk is om na de overlevering de voortzetting van de voorlopige hechtenis bij de rechter in de uitvaardigende lidstaat te betwisten en als bij die betwisting de onrechtmatigheid van de beslissing tot uitvaardiging van een EAB wordt aangevoerd, dan moet de rechter in de uitvaardigende lidstaat zich bevoegd verklaren om te toetsen of het EAB rechtsgeldig is uitgevaardigd (HvJ EU 13 januari 2021, ECLI:EU:2021:4 (
MM), punt 73). Uit de questionnaire van Eurojust/EJN volgt dat er geen afzonderlijk beroep is tegen de beslissing tot uitvaardiging van het EAB en de evenredigheid daarvan. Wel blijkt uit die questionnaire dat tegen de detentie op basis van het EAB een rechtsmiddel openstaat.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de opgeëiste persoon na overlevering (in het kader van voormeld rechtsmiddel) zijn voortgezette voorlopige hechtenis zal kunnen betwisten bij een rechter. Bij die rechter zal hij dan ook zijn eventuele bezwaren tegen de rechtmatigheid van de uitvaardiging van het EAB kunnen aanvoeren en die rechter is op grond van het Unierecht gehouden om de rechtmatigheid van het EAB te toetsen. Zo bezien, is voorzien in effectieve rechterlijke bescherming tegen de beslissing tot uitvaardiging van een EAB. Dat deze bescherming pas kan worden ingeroepen ná overlevering, is niet van belang, omdat op het niveau van de nationale beslissing al rechterlijke bescherming is geboden vóór de overlevering.
Het voorgaande maakt dat de uitvaardiging van het EAB door de Kroatische officier van justitie in dit geval niet problematisch is in het licht van de Europese jurisprudentie en de daarin bepaalde vereisten. [1]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Municipal State Attorney’s Office in Cakovec(Kroatië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie ook rechtbank Amsterdam 7 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1845.