ECLI:NL:RBAMS:2022:3729

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
13/088204-22 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met medische bezwaren

Op 28 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Okresní soud v Ostravĕ (District Court in Ostrava) op 14 januari 2021. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1985, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is en op dat moment gedetineerd was in een penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 14 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern, aanwezig was, evenals de advocaat van de opgeëiste persoon, mr. M.G. Cantarella.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon medische problemen heeft en dat hij vreest voor een gebrek aan medische zorg in Tsjechië. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien om nadere vragen te stellen over de medische omstandigheden in de Tsjechische detentie, omdat er geen objectieve gegevens zijn die wijzen op een algemeen gevaar voor onmenselijke behandeling. De rechtbank concludeert dat de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon geen reden is om de overlevering te weigeren, maar dat deze omstandigheden mogelijk wel een rol kunnen spelen bij de feitelijke uitvoering van de overlevering.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, met de opmerking dat de machtiging aan de officier van justitie om de feitelijke overlevering te bewerkstelligen pas besloten ligt in de einduitspraak inzake een ander EAB met parketnummer 13/083225-22. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/088204-22 (EAB III)
RK nummer: 22/2160
Datum uitspraak: 28 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 januari 2021 door
Okresní soud v Ostravĕ (District Court in Ostrava)(Tsjechië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.G. Cantarella, advocaat te Den Haag, en door een tolk in de Tsjechische taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrant by the District Court in Ostrava from 20th Feb 2019, file no. 71 T 165/2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Tsjechisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
eendaadse samenloop van:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
en
wederspannigheid.

5.Medische omstandigheden van de opgeëiste persoon

De advocaat heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon een zwaar ongeluk heeft gehad en daardoor een heup moet missen. Bij overlevering vreest de opgeëiste persoon dat hij in Tsjechië in detentie niet de medische behandeling zal krijgen die hij nodig heeft. De advocaat wijst hierbij op het rapport van Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) van 2019. Er moeten daarom nadere vragen worden gesteld over de medische staf en de mogelijkheid van behandeling in de gevangenis waar de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd.
De rechtbank ziet met de officier van justitie geen aanleiding om nadere vragen te stellen over de medische staf en behandeling in de gevangenis. De rechtbank beschikt niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waaruit volgt dat sprake is van een algemeen gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Tsjechische detentie, ook niet wanneer zij medische problemen hebben. Gelet op het gegeven kader in de uitspraak Aranyosi en Căldăraru (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198), komt de rechtbank dan ook niet toe aan de vraag of de opgeëiste persoon bij overlevering aan Tsjechië een individueel gevaar loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie.
De medische gesteldheid van de opgeëiste persoon kan niet leiden tot weigering van de overlevering, maar kan mogelijk een rol kan spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. Als de rechtbank de overlevering toestaat, dan is het naar de letter van artikel 35 OLW aan de officier van justitie om te beoordelen of de medische omstandigheden tot uitstel van de feitelijke overlevering zouden kunnen leiden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
In gevallen als deze, waarin tegen dezelfde opgeëiste persoon meerdere EAB’s zijn uitgevaardigd en de behandeling van één van de vorderingen is aangehouden in afwachting van antwoorden op nadere vragen – namelijk het EAB met parketnummer 13/083225-22 (EAB I), ligt de machtiging van de rechtbank aan de officier van justitie om de feitelijke overlevering te bewerkstelligen pas besloten in de einduitspraak met betrekking tot EAB I (behoudens eerdere intrekking van EAB I of van de met betrekking tot dat EAB gedane vordering als bedoeld in artikel 23, tweede lid, OLW). [1]

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 180, 300 en 304 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Okresní soud v Ostravĕ (District Court in Ostrava)(Tsjechië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEPAALTdat de machtiging aan de officier van justitie om de feitelijke overlevering te bewerkstelligen pas besloten ligt in de einduitspraak inzake het EAB met parketnummer 13/083225-22 (EAB I) zoals hiervoor bedoeld.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 25 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5778.