ECLI:NL:RBAMS:2022:3719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
13/752321-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbaarheid en genoegzaamheid

Op 28 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Radom, Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1992, die wordt verdacht van betrokkenheid bij wederrechtelijke vrijheidsberoving. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 24 december 2021 en de behandeling vond plaats op 14 juni 2022. Tijdens de zitting was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.J. Woltring, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat de rechtbank niet meer kon verlengen en er geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en de rol van de opgeëiste persoon. De advocaat betoogde dat het EAB niet genoegzaam was, maar de rechtbank oordeelde dat de omschrijving in het EAB voldoende duidelijk was voor de opgeëiste persoon.

Daarnaast heeft de rechtbank de vraag van dubbele strafbaarheid behandeld. De advocaat voerde aan dat de opgeëiste persoon niet strafbaar was volgens Nederlands recht, maar de rechtbank concludeerde dat de rol van de opgeëiste persoon voldoende was omschreven en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen gevaar was voor schending van het recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752321-21
RK nummer: 22/105
Datum uitspraak: 28 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 augustus 2021 door
the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Radom(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision on temporary arrest of the Regional Court in Radom of 13 December 2019(II K 81/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
De advocaat heeft betoogd dat het EAB niet genoegzaam is, omdat de feitsomschrijving te summier is met betrekking tot de rol van de opgeëiste persoon.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feitsomschrijving voldoende duidelijk is.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek - duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij wederrechtelijke vrijheidsberoving. Met betrekking tot de rol van de opgeëiste persoon leest de rechtbank het EAB in samenhang met
Form A, waarin staat dat de opgeëiste persoon de rol van
perpetratorheeft. De rol van de opgeëiste persoon is daardoor ook voldoende duidelijk. Het verweer van de advocaat wordt verworpen.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De advocaat heeft aangevoerd dat het feit niet dubbel strafbaar is, omdat de opgeëiste persoon volgens het EAB alleen zou hebben geholpen bij het plegen van het feit. Dat is niet strafbaar naar Nederlands recht. Hij wist niet en kon niet weten dat het slachtoffer zijn vrijheid zou worden afgenomen en dat blijkt ook niet uit de feitsomschrijving. De overlevering moet daarom worden geweigerd.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, mede gelet op de omstandigheid dat de rol van de opgeëiste persoon is omschreven als
perpetrator, hetgeen veronderstelt dat de Poolse autoriteiten hem ervan verdenken willens en wetens betrokken te zijn geweest bij de vrijheidsberoving.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplichtigheid aan opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden.
5. Artikel 11 OLW; Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 48 en 282 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Radom(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (