ECLI:NL:RBAMS:2022:3702

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
13-011776-21 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen verdachte wegens bezit van vuurwapens en gewoontewitwassen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van vuurwapens en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1972 en ingeschreven op een adres in Nederland, werd op 12 januari 2021 in Rotterdam betrapt met een pistool en een revolver van categorie III. Tijdens de zittingen op 4, 11 en 13 april 2022 heeft de rechtbank het standpunt van de officieren van justitie, A. Kramer en A.J.S. Visser, gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. N. Claassen. De tenlastelegging omvatte ook het verwerven en voorhanden hebben van aanzienlijke geldbedragen, die vermoedelijk uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en gewoontewitwassen, waarbij de verdachte niet kon aantonen dat de herkomst van de geldbedragen legaal was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft verschillende in beslag genomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer. De uitspraak benadrukt de ernst van het bezit van vuurwapens en de gevolgen van witwassen voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-011776-21 (B)
Datum uitspraak: 26 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 april 2022, 11 april 2022 en 13 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officieren van justitie, mrs. A. Kramer en A.J.S. Visser (hierna gezamenlijk: de officier van justitie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Claassen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na aanpassing op de zitting - onder andere ten laste gelegd dat:
4.
hij, op of omstreeks 12 januari 2021, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of (meer) anderen, althans alleen, een of meer vuurwapen(s) van categorie III, te weten een pistool (merk Zoraki) en/of een revolver (type .357 Magnum), voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie jo. 47 Wetboek van Strafrecht)
(AD Relaas p. 35)
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten (onder meer) een of meer geldbedrag(en), te weten 165.250,58 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, en/of (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie die voorwerp(en) voorhanden had, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en verdachte en/of zijn mededader(s), van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
(artikel 420bis/ter jo 47 Wetboek van Strafrecht)
(AD Relaas p. 68)

3.Splitsing tenlastegelegde feiten

In het onderzoek Ketchikan zijn in totaal 11 verdachten gedagvaard. De rechtbank heeft op
4 april 2022 de tenlasteleggingen voor de feiten 1, 2 en 3 nietig verklaard in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en de feiten 1 en 2 van de medeverdachte [medeverdachte 6]. In die zaken is daarmee een eindvonnis gewezen. Aan verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] zijn naast de feiten 1, 2 en 3 nog één of meer andere feiten ten laste gelegd. De rechtbank heeft op 4 april 2022 bij wijze van tussenbeslissing ook voor deze verdachten de tenlasteleggingen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 nietig verklaard.
Aan verdachte zijn, na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de zitting van 4 april 2022, vijf feiten ten laste gelegd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 11 april 2022 splitsing gevorderd van de feiten 1, 2 en 3 enerzijds en de feiten 4 en 5 anderzijds. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat splitsing in het belang is van het onderzoek, namelijk: een zo gering mogelijke vertraging in de afdoening van de feiten 4 en 5, en de gelijktijdige afdoening van de feiten 1, 2 en 3 voor alle 11 verdachten in de zaak Ketchikan.
De verdediging heeft zich verzet tegen splitsing omdat de officier van justitie op de zitting van 4 april 2022 het standpunt heeft ingenomen dat de zaken zo verknocht zijn dat deze bij elkaar moeten blijven. Daar is de verdediging het mee eens. Het openbaar ministerie heeft onvoldoende materiële argumenten naar voren gebracht voor splitsing. Daarnaast is duidelijk-heid voor verdachte van belang en dat de feiten niet op verschillende momenten bij verschil-lende instanties worden behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat een gevoegde behandeling van de feiten 1, 2 en 3 enerzijds en de feiten 4 en 5 anderzijds niet in het belang is van het onderzoek. De verdenkingen met betrekking tot de feiten 4 en 5 zijn weliswaar ontstaan naar aanleiding van het onderzoek Ketchikan, maar deze feiten hebben geen rechtstreeks verband met de uit dit onderzoek voortvloeiende feiten 1, 2 en 3. Het is in het belang van het onderzoek dat de feiten 1, 2 en 3 voor alle 11 verdachten op dezelfde wijze en op hetzelfde moment worden behandeld. Daarom zal de rechtbank de feiten 1, 2 en 3 splitsen van de feiten 4 en 5, waarbij de tenlastelegging met de feiten 1, 2 en 3 wordt aangeduid met ‘13-011776-21 (A)’ en de tenlastelegging met de feiten 4 en 5 wordt aangeduid met ‘13-011776-21 (B)’. De rechtbank neemt in dit vonnis een eindbeslissing op de tenlastelegging 13-011776-21 (B), zoals hierboven onder 2 opgenomen. In een afzonderlijk vonnis van heden beslist de rechtbank op de tenlastelegging 13-011776-21 (A).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte beide tenlastegelegde feiten heeft begaan, met uitzondering van het medeplegen, en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
In de woning van verdachte, waar hij alleen woonde, zijn twee doorgeladen vuurwapens van categorie III aangetroffen. Uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris volgt dat verdachte zich bewust was van de wapens in zijn woning en dat hij een zekere macht over die wapens had. In de tenlastegelegde periode is in totaal € 164.130,48 contant op de bankrekening van verdachte gestort. Dit terwijl verdachte een jaarlijks legaal inkomen had dat onder het NIBUD-gemiddelde lag. De verklaring die verdachte heeft gegeven over de herkomst van het contante geld is ongeloofwaardig en niet te verifiëren. Het kan niet anders zijn dan dat de contante geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit wist. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan witwassen. Gelet op de langere periode waarin contante stortingen hebben plaatsgevonden, is sprake van gewoontewitwassen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide tenlastegelegde feiten en daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft weliswaar twee vuurwapens aanwezig gehad, maar was zich daarvan niet bewust en hij kon daar geen feitelijke macht over uitoefenen. De wapens zijn van zijn inmiddels overleden broer, die militair was, en hij heeft de wapens na diens overlijden niet meer gezien. Verder is ontlastend dat er geen sporen van verdachte zijn aangetroffen op de wapens. Ten slotte is van belang dat de vuurwapens aan het zicht onttrokken waren wat ook ontlastend is, zoals ook blijkt uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3628).
Verdachte heeft voor de contante stortingen een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring, ook als die pas op de zitting is afgelegd. Dat betekent dat verdachte op basis van zijn huidige verklaring niet veroordeeld kan worden. Verdachte heeft het contante geld op zijn bankrekening bijgeschreven en dit dus zichtbaar gemaakt. Dat is een contra-indicatie voor berispelijke wetenschap.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem onder 4 en 5 tenlastegelegde feiten, zoals hierna onder 5 is weergegeven, en overweegt daartoe als volgt.
4.3.1.
Ten aanzien van feit 4: bezit vuurwapens
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van wapens in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is vereist, dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid daarvan en een zekere beschikkingssmacht daarover.
In de woning van verdachte zijn twee geladen vuurwapens (Cat III) aangetroffen. Verdachte heeft daarover op 15 januari 2021 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij twee wapens heeft gezien toen hij in de woning van zijn overleden broer trok, maar ze daar heeft laten liggen. Op de zitting van 11 april 2022 heeft verdachte daarentegen verklaard dat hij geen wapens heeft gezien toen hij in de woning trok. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaring die bij de rechter-commissaris is afgelegd. Deze verklaring is afgelegd in het bijzijn van een raadsman, aan verdachte voorgelezen en door hem ondertekend. Deze verklaring is bovendien duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. De pas op de zitting afgelegde alternatieve verklaring van verdachte strookt niet met die eerdere verklaring, komt de rechtbank gekunsteld over en is nauwelijks te volgen. Deze verklaring vindt de rechtbank daarom onwaarschijnlijk. Aannemelijk is dat verdachte de vuurwapens wel heeft gezien en wist dat deze in de woning lagen toen hij daar introk. Hij was als enige bewoner verantwoordelijk voor het (doen) verwijderen van de wapens. Met andere woorden: verdachte beschikte over de vereiste mate van bewustheid van de aanwezigheid van de vuurwapens en had daar ook beschikkingsmacht over. Op grond daarvan is bewezen dat hij de twee vuurwapens opzettelijk voorhanden heeft gehad. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte de wapens tezamen en in vereniging met een ander voorhanden heeft gehad. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van medeplegen.
4.3.2.
Ten aanzien van feit 5: gewoontewitwassen
Witwassen kan bewezen worden verklaard wanneer op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf waaruit de betreffende voorwerpen (waaronder geldbedragen) afkomstig zijn. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
In deze zaak valt op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband te leggen tussen het tenlastegelegde geldbedrag en een bepaald misdrijf. Daarom dient eerst de vraag te worden beantwoord of er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en daarvoor is het volgende redengevend.
Verdachte is als verdachte in beeld gekomen in een omvangrijk onderzoek naar laboratoria voor de productie van crystal meth (methamfetamine). Naar aanleiding van die verdenking is de financiële situatie van verdachte in beeld gebracht. Daaruit bleek dat verdachte in de tenlastegelegde periode onvoldoende legaal inkomen had om in de kosten van zijn levensonderhoud te voorzien zoals die door het NIBUD zijn berekend. Ook bleek daaruit dat in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 op de bankrekeningen van verdachte een groot aantal contante stortingen is gedaan van in totaal € 165.250,58. Hiervan is € 11.000,- in coupures van € 500,- gestort. Dergelijke grote coupures zijn ongebruikelijk in Nederland en komen veelal slechts voor in het criminele circuit.
Daarnaast zijn in de woning van verdachte onder andere wapens (feit 4), een geldtelmachine en grondstoffen voor de productie van crystal meth aangetroffen. Deze omstandigheden zijn in samenhang bezien met de resultaten van het financieel onderzoek voldoende om een vermoeden van witwassen aan te nemen.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd.
Verdachte heeft ter zitting van 11 april 2022 ontkend illegale inkomsten te hebben gehad. Hij heeft verklaard dat hij in de periode van 2016 tot en met 2020 handelde in auto’s en ongeveer tien auto’s per jaar verkocht; hij kocht de auto’s via Markplaats, zette die op zijn naam en verkocht die later door aan derden. Deze verklaring komt niet overeen met de bevindingen in het dossier, waaruit blijkt dat verdachte in de onderzoeksperiode in totaal slechts negen auto’s op zijn naam heeft gehad. Ook heeft verdachte verklaard € 50.000,- van zijn (inmiddels overleden) broer te hebben geleend en (deels omgerekend van dollars) € 50.000,- van zijn moeder te hebben geërfd. Daarnaast zou verdachte € 17.000,- hebben ontvangen aan pensioenuitkering na het overlijden van zijn broer en ook € 10.000,- aan contant geld hebben gevonden in de woning van zijn broer. Deze geldbedragen zouden de bron zijn van de afzonderlijke contante stortingen op de bankrekeningen van verdachte. Verdachte heeft geen handvatten gegeven waarmee zijn lezing onderzocht en zijn verklaring geverifieerd kan worden. Zijn verklaring biedt dus geen aanknopingspunten voor het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte beschreven herkomst van het geld, nog daargelaten dat verdachte deze verklaring pas op de terechtzitting heeft gegeven. Hoewel de verklaring van verdachte wat betreft de door hem genoemde bedragen concreet is, heeft hij geen concrete antwoorden kunnen of willen geven op vragen van de rechtbank en het Openbaar Ministerie. De lezing van verdachte biedt bovendien geen aannemelijke verklaring voor de ongebruikelijke coupures van € 500,- en ook niet voor het feit dat de door hem genoemde geldbedragen in zoveel verschillende tranches zijn gestort. Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaring van verdachte, hoewel redelijk concreet, niet verifieerbaar is en dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dat betekent dat bewezen kan worden dat verdachte € 165.250,58 heeft witgewassen. Omdat sprake is van meerdere stortingen verspreid over een periode van vijf jaar, kan gewoontewitwassen bewezen worden.
Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte dit tezamen en in vereniging met een ander heeft gedaan. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van medeplegen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
4.
op 12 januari 2021 te Rotterdam vuurwapens van categorie III, te weten een pistool merk Zoraki en een revolver type .357 Magnum, voorhanden heeft gehad;
5.
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2020 te Rotterdam geldbedragen, te weten 165.250,58 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf, en verdachte van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij de ernst van de feiten benadrukt en de context waarin de feiten zijn gepleegd en het strafblad van verdachte als strafverhogend aangemerkt.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij een eventuele veroordeling en strafoplegging te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijk strafdeel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een pistool en een revolver in zijn bezit gehad en heeft zich gedurende een periode van vijf jaar schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Vuurwapens worden vaak gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de veiligheid van personen. Dat blijkt wel uit het feit dat de samenleving meer en meer wordt geconfronteerd met vuurwapengeweld met (vaak) dodelijke afloop, waarbij ook steeds vaker onschuldige omstanders in gevaar worden gebracht of zelfs slachtoffer worden. Met het voorhanden hebben van vuurwapens maakt verdachte dus een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben hiervan.
Daarnaast wordt door het witwassen van crimineel vermogen de onderliggende (vaak zware) criminaliteit gefaciliteerd. Witwassen vormt een ernstige aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, ook een bedreiging voor de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor onder andere het voorhanden hebben van vuurwapens.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die rechters doorgaans voor vergelijkbare zaken opleggen, zoals opgenomen in de oriëntatiepunten die de rechters landelijk hebben vastgesteld. De oriëntatiepunten voorzien voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een gevangenisstraf van 4 maanden voor ieder wapen en voor het witwassen van bedragen tussen de € 125.000,- en € 250.000,- in een gevangenisstraf van 9 tot 12 maanden. De rechtbank zal daarbij aansluiten. Strafverzwarend geldt daarbij dat er sprake is van gewoontewitwassen. Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van in totaal zestien maanden passend en geboden, met aftrek van het voorarrest.

9.Beslag

Blijkens de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen (beslaglijst) van 1 april 2022 zijn onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Pistool (Omschrijving: 6016575, Zoraki 917 .380 auto)
2. 1 DV Patroon (Omschrijving: 6016578, Geco Volmantel)
3. 1 DV Patroon (Omschrijving: 6016621, Geco Volmantel)
4. 1 DV Patroon (Omschrijving: 6016623, Starline)
5. 1 STK Revolver (Omschrijving: 6016588, S&W 66-1)
6. 1 DV Patroon (Omschrijving: 6016584, Starline)
7. 1 STK Tas (Omschrijving: G6016607, Plus Supermarkt)
8. 1 DS Doos (Omschrijving: G6016608, Geco Munitiedoosje)
9. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6016649, cristal meth)
10. 1 STK Jerrycan (Omschrijving: G6016628)
11. 1 STK Jerrycan (Omschrijving: G6016587)
12. 1 STK GSM (Omschrijving: 6016586; PGP telefoon, wit, merk: Iphone)
13. 1 STK Simkaart (Omschrijving: PL1300-2020175519-G6016627, lycamobile)
14. 1 STK Simkaart (Omschrijving: PL1300-2020175519-G6016593, wit, merk: micro simkaart)
15. 1 STK Simkaarthouder (Omschrijving: PL1300-2020175519-G6016598, simkaarthouder)
16. 1 STK Simkaart (Omschrijving: PL1300-2020175519-G6016617, zwart, merk: Oppe63 3.2.2).
Nu met betrekking tot de voorwerpen onder 1 en 5 feit 4 is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De voorwerpen onder 2, 3, 4, 6 en 8 worden eveneens onttrokken aan het verkeer nu deze voorwerpen zijn bestemd tot het begaan van een soortgelijk strafbaar feit en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De voorwerpen onder 9, 10 en 11 zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Daarom worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De voorwerpen onder 7, 12, 13, 14, 15 en 16 kunnen worden teruggegeven aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 5:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Verklaart de volgende voorwerpen op de beslaglijst onttrokken aan het verkeer:
1. STK Pistool (Omschrijving: 6016575, Zoraki 917 .380 auto)
2. 1 DV Patroon (Omschrijving: 6016578, Geco Volmantel)
3. 1 DV Patroon (Omschrijving: 6016621, Geco Volmantel)
4. 1 DV Patroon (Omschrijving: 6016623, Starline)
5. 1 STK Revolver (Omschrijving: 6016588, S&W 66-1)
6. 1 DV Patroon (Omschrijving: 6016584, Starline)
8. 1 DS Doos (Omschrijving: G6016608, Geco Munitiedoosje)
9. 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G6016649, cristal meth)
10. 1 STK Jerrycan (Omschrijving: G6016628)
11. 1 STK Jerrycan (Omschrijving: G6016587)
Gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen op de beslaglijst:
7. 1 STK Tas (Omschrijving: G6016607, Plus Supermarkt)
12. 1 STK GSM (Omschrijving: 6016586; PGP telefoon, wit, merk: Iphone)
13. 1 STK Simkaart (Omschrijving: PL1300-2020175519-G6016627, lycamobile)
14. 1 STK Simkaart (Omschrijving: PL1300-2020175519-G6016593, wit, merk: micro simkaart)
15. 1 STK Simkaarthouder (Omschrijving: PL1300-2020175519-G6016598, simkaarthouder)
16. 1 STK Simkaart (Omschrijving: PL1300-2020175519-G6016617, zwart, merk: Oppe63 3.2.2).
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2022.
[...]

[...]