ECLI:NL:RBAMS:2022:3602

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
13/751203-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en terugkeergarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) die door de officier van justitie was ingediend. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 11 februari 2020 door de Procureur de la République van het Tribunal Judiciaire de Boulogne sur Mer in Frankrijk was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1971, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en witwassen van misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de gevangenhouding niet meer kon worden verlengd.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de garantie van de Franse autoriteiten beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de terugkeergarantie niet rechtsgeldig was, omdat deze niet door een bevoegde persoon was afgegeven. De officier van justitie stelde echter dat de garantie door de Franse autoriteiten was verstrekt en dat er geen reden was om aan de geldigheid ervan te twijfelen. De rechtbank oordeelde dat de garantie voldoende was en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Frankrijk beoordeeld en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon niet het risico loopt om onmenselijk of vernederend behandeld te worden. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen belemmeringen waren voor de uitvoering ervan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee rechters, met de griffier aanwezig, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751203-20
RK nummer: 20/3265
Datum uitspraak: 31 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juli 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 februari 2020 door
de Procureur de la République van de Tribunal Judiciaire de Boulogne sur Mer(Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.C. Knoef, advocaat te Den Haag.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.
Het onderzoek ter zitting is voor bepaalde tijd geschorst, teneinde de officier van justitie gelegenheid te geven nadere informatie op te vragen over de afgegeven terugkeergarantie en detentiegarantie.
De rechtbank heeft de behandeling met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de openbare zitting van 17 maart 2022 in de stand waarin het onderzoek zich bevond op het moment van schorsing van 10 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.C. Knoef, advocaat te Den Haag.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van de onderzoeksrechter bij het
Tribunal Judiciaire de Boulogne sur Mervan 21 januari 2020, (referentienummer 4/18/12 en
prosecutionnummer 181177/003).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, 5 en 9 te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij e-mail van 7 maart 2022 het volgende verklaard:
There is no reason that the France doesn’t apply European law and European cooperation for the execution of the sentence of [opgeëiste persoon] if he (or you) ask to be incarcerated in the Netherlands. It is not within my competence to guarantee you this return, but I guarantee you to do my best in this way of course.
Vervolgens heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 14 maart 2022 bij e-mail nog het volgende verklaard:
in addition to my previous answer, I asked the Boulogne sur Mer’s Prosecutor, Guirec LE BRAS. He confirmed me that [opgeëiste persoon] , a Dutch national, will be entitled, in case he is sentenced to a custodial sentence by a final judgment, to serve his prison term in the Netherlands pursuant to the provisions of Council Framework Decision 2008/909/JHA of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgments in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union.
I can actually garantee you his return.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet bevoegd is om een dergelijke garantie af te geven. Een terugkeergarantie dient door het ministerie van Justitie en Veiligheid in Frankrijk te worden afgegeven. Ook is de garantie niet afgegeven door een daartoe bevoegde persoon nu uit de e-mail blijkt dat het om een assistent-officier van justitie gaat. De terugkeergarantie is dus niet rechtsgeldig en de overlevering moet daarom worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de terugkeergarantie wordt opgevraagd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit en in Frankrijk kan dit verzoek ook door de Franse officier van justitie worden afgegeven. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van 18 mei 2021 van deze rechtbank. [1] Verder zijn er nooit problemen met het terugleveren van opgeëiste personen uit Frankrijk. De terugkeergarantie zal zeker worden nageleefd wanneer deze als voorwaarde in de uitspraak is opgenomen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Het opschrift van artikel 5, punt 3, Kaderbesluit 2002/584/JBZ spreekt van “(g)aranties van de uitvaardigende lidstaat”. Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 maart 2020, zaak C-314/18 PPU, SF, ECLI:EU:C:2020:191 spreekt over de garanties die de beslissingsstaat – dat wil zeggen de uitvaardigende lidstaat – moet geven (punten 40-41). De officier van justitie is in dit geval de uitvaardigende justitiële autoriteit en heeft namens de uitvaardigende lidstaat, in dit geval Frankrijk, een terugkeergarantie gegeven. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de Franse officier van justitie niet bevoegd was om deze garantie af te geven noch dat de inhoud van deze terugkeergarantie niet zal worden nageleefd. Nu deze garantie ondubbelzinnig is geformuleerd door de
Substitut du Procureurnamens
the Boulogne sur Mer’s Prosecutormag, gelet op het wederzijdse vertrouwen waarop het systeem van het EAB berust, van deze verklaring worden uitgegaan. Het verweer wordt verworpen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren. De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Frankrijk aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Frankrijk;
  • de medeverdachten worden in Frankrijk vervolgd;
  • de Nederlandse justitiële autoriteiten zijn niet voornemens om de opgeëiste persoon voor deze feiten te gaan vervolgen.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. De opgeëiste persoon woont in Nederland en beschikt over de Nederlandse nationaliteit. Gelet op deze feiten en omstandigheden zou hij in redelijkheid voor deze feiten in Nederland vervolgd kunnen worden.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten is het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in Frankrijk

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken (zie daarbij onder andere: ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
Bij e-mail van 14 maart 2022 heeft de
Substitut du procureurvan het
Tribunal Judiciaire de Boulogne-sur-Merlaten weten dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes wordt gedetineerd.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk niet het gevaar loopt aan een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest te worden onderworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Procureur de la République van de Tribunal Judiciaire de Boulogne sur Mer(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.