ECLI:NL:RBAMS:2022:3593

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
13-993087-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in belastingfraudezaak na onderzoek Niagara, geen verjaring van de feiten

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1969, heeft de rechtbank Amsterdam op 27 juni 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk indienen van onjuist ingevulde aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2009. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 30 mei 2022 gehouden, waarbij de verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. H.J. Hart, heeft de vordering ingediend, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. R.A.A. Maat.

De verdediging voerde aan dat de vervolging niet ontvankelijk moest worden verklaard wegens verjaring. De rechtbank oordeelde echter dat de verjaringstermijn was gestuit door een vordering tot doorzoeking in 2014, waardoor het recht tot strafvordering niet was vervallen. De rechtbank concludeerde dat de verjaringstermijn van twaalf jaar opnieuw was aangevangen, en dat de artikelen 77d en 72 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing waren op deze zaak.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de naleving van de Richtlijnen voor de afhandeling van fiscale delicten. De verdediging stelde dat de vervolging in strijd was met deze richtlijnen, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte, als belastingadviseur, een bijzondere positie innam die vervolging rechtvaardigde.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was voor opzet bij de verdachte met betrekking tot de onjuiste aangiften. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat de inkomensbestanddelen niet in de belastingheffing waren betrokken en er geen overtuiging was dat de verdachte opzet had op de onjuistheden in de aangiften. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. A.M.M. van Leuven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-993087-15 (Promis)
Datum uitspraak: 27 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende op het adres [woonadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2022. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.J. Hart, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.A.A. Maat, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging (tenlastelegging)

Het onderzoek Niagara Falls bestaat uit twee deelonderzoeken: onderzoek Niagara en onderzoek Falls. Dit vonnis heeft betrekking op het onderzoek Niagara. In dit onderzoek wordt verdachte– kort gezegd –beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk indienen bij de Belastingdienst van op zijn naam staande onjuist ingevulde aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007 en 2009 en/of het valselijk opmaken van deze aangiften met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Standpunt van de verdediging
Verjaring
De raadsman heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging omdat de zaken zijn verjaard. Op de tenlastelegging staan feiten met een maximumstraf van zes jaar. Op grond van artikel 77d lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt het recht tot strafvordering ten aanzien van misdrijven tot de helft ingekort zodat de feiten na verloop van zes jaar verjaren. De verjaring wordt gestuit door een daad van vervolging (art. 72 lid 1 Sr), maar de verrichte handelingen zijn geen daad van vervolging, zodat er geen sprake is van stuiting.
Mocht de rechtbank aannemen dat er wel sprake is van een daad van vervolging, dan nog is er sprake van verjaring omdat het recht op vervolging op grond van art. 72 lid 2 Sr vervalt na twee maal de maximale verjaringstermijn vanaf de dag dat de oorspronkelijke verjaringstermijn is aangevangen. In dat geval is in elk geval de zaak ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting 2007 verjaard en mogelijk ook de zaak ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting 2009.
Ten slotte is de raadsman van mening dat tussen de laatste vervolgingsdaad in de opsporingsfase (2014) en de dag van de dagvaarding (2022) in alle zaken de verjaringstermijn is verstreken, zodat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
Niet naleven Richtlijnen aanmelden en afhandeling fiscale delicten, douane- en toeslagendelicten (richtlijnen AAFD)
Door over te gaan tot vervolging is er in strijd gehandeld met de Richtlijnen AAFD. In deze Richtlijnen is opgenomen dat zaken met een nadeel van minder dan € 15.000,- moeten worden aangemerkt als categorie I-zaken en deze worden teruggewezen naar de Belastingdienst voor bestuurlijke afdoening. Het nadeel voor de Belastingdienst is in onderhavige zaak maximaal € 89.475,-, zodat terugverwijzing naar de Belastingdienst had moeten plaatsvinden. Er zijn geen stukken waaruit kan worden opgemaakt op welke gronden toch tot strafvervolging is overgegaan. Evenmin kunnen de aspecten zoals opgenomen in de Richtlijnen AAFD een rol spelen bij de beoordeling om tot strafvervolging over te gaan. Het vervolgen in strijd met beleid is onverenigbaar met de beginselen van een goede procesorde en moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Subsidiair verzoekt de raadsman de behandeling van de zaak aan te houden zodat alsnog de stukken van de overlegrondes tussen de Belastingdienst en het Openbaar Ministerie kunnen worden ingezien.
Fraude Signalering Voorziening
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte sinds 1 januari 2010 is opgenomen in de Fraude Signalering Voorziening. Omdat hij nooit een fiscale boete heeft gekregen is dit kennelijk gebeurd op grond van de twee onderzoeken tegen verdachte.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
Verjaring
De officier van justitie is van oordeel dat er geen sprake is van verjaring van de feiten. In een e-mail die zij naar aanleiding van het pleidooi van de verdediging heeft doorgestuurd, geeft zij aan dat artikel 77d Sr valt onder de bepalingen van het jeugdstrafrecht en daarom niet op verdachte van toepassing is.
Vervolgens geeft zij aan dat het weliswaar gaat om oude feiten, maar dat de verjaringstermijn is gestuit door de vordering doorzoeking in 2014. Zij verwijst hierbij naar een uitspraak van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2013:BU8722 en de conclusie van de Advocaat Generaal Knigge.
Niet naleven Richtlijnen AAFD, vervolgingsbesluit
Op grond van de Richtlijnen AAFD viel het nadeel in het onderzoek Niagara onder de € 125.000,-. Voor het vervolgingsbesluit is aangesloten bij het criterium ‘Voorbeeldfunctie’ uit het protocol van 2015. Verdachte profileerde zich als adviseur/consultant en had hiermee een bijzondere positie. Op grond van dit aspect mag er ook bij een nadeelbedrag beneden de € 125.000,- (en in de nieuwe regeling na 2015 ook beneden de € 100.000,-) vervolgd worden. Om die reden is de vervolging ingezet.
Fraude Signalering Voorziening (FSV)
De officier van justitie stelt dat de signalering van verdachte op de FSV geen rol heeft gespeeld bij het instellen van het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte. Het onderzoek is in 2014 begonnen naar aanleiding van vragen van de Belastingdienst over de aangiften inkomstenbelasting van 2007 en 2009.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Verjaring
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van verjaring.
Artikel 70 Sr bepaalt dat het recht tot strafvordering vervalt door verjaring in twaalf jaar voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaar is gesteld.
In artikel 71 Sr wordt aangegeven wanneer de verjaring aanvangt. Dit is de dag na die waarop het feit is gepleegd.
Volgens artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) staat op overtreding van dit artikel een maximale gevangenisstraf van zes jaar. Dit houdt in dat de maximale verjaringstermijn 12 jaar is.
De rechtbank stelt vast dat de aangifte inkomstenbelasting 2007 door of namens verdachte is ingediend op 16 februari 2008 en dat de verjaringstermijn, gelet op artikel 71 Sr, op 17 februari 2008 is aangevangen.
De aangifte inkomstenbelasting 2009 is door de Belastingdienst ontvangen op 10 maart 2010. De verjaringstermijn voor dit feit is op 11 maart 2010 aangevangen.
Uit de stukken blijkt dat de officier van justitie op 5 december 2014 voor beide feiten een vordering doorzoeking ter inbeslagneming op grond van art. 94 Sv jo. art. 110 Sv heeft ingediend. Een dergelijke vordering moet worden gezien als een daad van vervolging als bedoeld in artikel 72 lid 1 Sr (zie HR 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8744).
Door deze vordering is de verjaring in beide zaken gestuit en vangt de verjaringstermijn van 12 jaar opnieuw aan. Dat betekent dat het recht tot strafvordering niet is vervallen door verjaring.
De raadsman heeft nog betoogd dat op grond van artikel 77d Sr de verjaringstermijn van het recht voor strafvordering ten aanzien van misdrijven tot de helft wordt ingekort, en dat deze daarmee op zes jaren komt. De raadsman miskent hierbij echter dat dit artikel valt onder de bijzondere bepalingen voor jeugdigen en jongvolwassenen, en daarmee in deze zaak niet van toepassing is.
Niet naleven Richtlijnen AAFD
Aan de orde zijn de Richtlijnen AAFD zoals zij golden van 1 juli 2011 tot 1 juli 2015. Uit de wetstechnische informatie bij de Richtlijnen AAFD blijkt dat het gaat om beleidsregels die zijn vastgesteld in overleg tussen de directeur-generaal van de Belastingdienst en het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie.
De Richtlijnen AAFD (geldend tot 1 juli 2015) houden onder meer het volgende in.
1.3
Het traject van aanmelden tot vervolging.
Dit bestaat uit drie fasen: 1. de aanmelding
2. het selectie overleg
3. het tripartiete overleg

2.Aanmelding (fase 1)

Aanmeldingscriteria:
Aanmelding vindt plaats als een drempelbedrag wordt overschreden. Voor belasting is dat het bedrag dat door de in of over de onderzoeksperiode gepleegde feiten die daartoe strekten, te weinig is of zou zijn geheven indien de aangifte van belanghebbende was gevolgd (hierna: ‘nadeel’). Het nadeel moet ten minste € 10.000 voor particuliere belastingplichtigen of € 15.000 voor ondernemingen bedragen. Dit minimumnadeel is het drempelbedrag.

3.Het selectieoverleg (fase 2)

Het selectieoverleg toetst of een zaak terecht op grond van de aanmeldingsrichtlijn is aangemeld. … Het selectieoverleg beoordeelt tevens welke aspecten (hoofdstuk 5) van toepassing zijn.
Door het selectieoverleg wordt een potentieel vervolgingswaardige zaak ingedeeld in categorie I of II.
Categorie I:
In deze zaken is het nadeel dat aan opzet is te wijten ten minste het drempelbedrag en minder dan € 125.000.
Categorie I-zaken worden terugverwezen naar de Belastingdienst voor bestuurlijke afdoening indien geen van de overige aspecten (hoofdstuk 5) aan de orde is. Is in een categorie I-zaak tenminste één van deze aspecten aan de orde, dan kan het selectieoverleg zo’n zaak aan het tripartiete overleg voorleggen.

4.Het tripartiete overleg (fase 3)

4.1
Proces en organisatie
Het tripartiete overleg (…) toetst of een zaak voldoet aan de richtlijnen voor strafrechtelijke afdoening (strafbeschikking of strafrechtelijke vervolging). … Bij deze beslissing spelen naast het capaciteitsaspect ook de in hoofdstuk 5 genoemde aspecten een rol.
4.3
Vervolgingsrichtlijnen
De vervolgingsrichtlijnen hebben - wat de AWR, de AWIR en de Invorderingswet 1990 aangaat - alleen betrekking op de opzettelijk begane strafbare feiten.
Hierbij gelden inzake fiscale, toeslag- en douanedelicten de volgende criteria:
Categorie I
In deze zaken is het nadeel dat aan opzet is te wijten ten minste het drempelbedrag en minder dan € 125.000. Ten minste één van de overige aspecten (hoofdstuk 5) is aan de orde.

5.Het nadeel en overige aspecten

Overige aspecten (er zijn 9 aspecten)
1.
Status verdachte/voorbeeldfunctie
Hiermee wordt gedoeld op situaties waarin verdachte regionaal of landelijk een maatschappelijk aansprekende/bekende persoon is. Verder zou gedacht kunnen worden aan personen die een openbaar ambt bekleden (burgemeesters, wethouders of politieke vertegenwoordigers) of aan personen die beroepsmatig invloed hebben op het handelen van derden of op de financiële integriteit van geldstromen (rechters, advocaten, adviseurs, notarissen, bankiers, effectenhandelaars). Er dient een relatie te zijn tussen de status en het gepleegde strafbare feit. Tevens moet het gaan om de actuele status ten tijde van de beslissing in het TPO. Als sprake is van samenloop tussen de aspecten ‘status verdachte’ als adviseur en ‘medewerking adviseur’ dan kan slechts één aspect worden meegewogen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich profileert als fiscalist of financieel specialist. Op grond van zijn kennis en ervaring en het feit dat hij werkzaam is als belastingadviseur, kan hij worden aangemerkt als adviseur in de zin van de Richtlijnen AAFD. Dat het in deze zaak gaat om zijn eigen aangiften, doet hier niet aan af. Van vervolging in strijd met het beleid is dan ook geen sprake.
Opname in de Fraude Signalering Voorziening
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte is opgenomen in de Fraude Signalering Voorziening van de Belastingdienst en dat dit niet had gemogen.
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, omdat niet is aangegeven welke gevolgen dit zou moeten hebben voor enige strafrechtelijk te nemen beslissing.

4.Vrijspraak

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het tenlastegelegde. Zij geeft hierbij aan dat de aangiften inkomstenbelasting over 2007 en 2009 weliswaar onjuist zijn gedaan, maar zij heeft niet de overtuiging dat verdachte opzet had op de onjuistheden in de aangiften. Dit neemt ook de wederrechtelijkheid van de tenlastegelegde valsheden in de aangiften weg.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Met de officier van justitie is de raadsman van mening dat vrijspraak dient te volgen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de aan de orde zijnde inkomensbestanddelen niet in de belastingheffing zijn betrokken. Aan verdachte is geen navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2007 opgelegd wegens het verstrijken van de vijfjaarstermijn en de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2009 is vernietigd door de rechtbank Gelderland in de uitspraak van 15 januari 2020, welke uitspraak is bekrachtigd bij de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 februari 2021.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting 2007 en 2009. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.

5.Vrijspraak

De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. A.A. Fase en A.H.E. van der Pol, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2022.
[--]