Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Beoordeling van het bewijs
4.De voorlopige hechtenis
5.Vordering benadeelde partij
6.Beslissing
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Rechtbank Amsterdam
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een poging tot doodslag en, subsidiair, medeplichtigheid aan een poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden tijdens de terechtzittingen op 6 augustus 2020 en 19 januari 2022. De officier van justitie, mr. H. Hoekstra, heeft zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdachte en haar raadsman, mr. T. den Haan, hun verdediging hebben gevoerd. Ook de benadeelde partij, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. H.A.F.C. Tack, heeft een vordering ingediend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is gepresenteerd om de verdachte schuldig te verklaren aan de tenlastegelegde feiten. Zowel de officier van justitie als de verdediging waren van mening dat het bewijs niet overtuigend genoeg was. Daarom heeft de rechtbank besloten om de verdachte vrij te spreken van de beschuldigingen. Dit betekent dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis ook zal worden opgeheven.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een schadevergoeding van € 25.000,- gevorderd voor immateriële schade, maar omdat de verdachte is vrijgesproken, is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank heeft bepaald dat zowel de benadeelde partij als de verdachte ieder hun eigen kosten moeten dragen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. B.M. Visser, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 19 januari 2022.