Uitspraak
bijlagen, van mr. E. Walinga, advocaat kantoorhoudende te Amsterdam, namens:
Rechtbank Amsterdam
In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, uitgesproken op 14 juni 2022, werd het verzoek tot het gelasten van een afkoelingsperiode ex artikel 376 van de Faillissementswet (Fw) afgewezen. Het verzoek was ingediend door mr. E. Walinga namens de besloten vennootschap [schuldenaar] B.V., die in financiële problemen verkeerde en een startverklaring had ingediend. De rechtbank constateerde echter dat de startverklaring niet was ondertekend door de enig bevoegde bestuurder van [schuldenaar], de heer [naam 2]. Hierdoor ontbrak het aan een rechtsgeldige indiening van de startverklaring, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek.
De rechtbank merkte op dat de startverklaring was ingediend zonder medeweten van de heer [naam 2], die volgens mr. Walinga 'niet meer functioneert'. Dit leidde tot de conclusie dat mr. Walinga niet bevoegd was om het verzoek in te dienen. Daarnaast werd opgemerkt dat er geen beslagen waren gelegd door schuldeisers en dat de noodzaak voor een afkoelingsperiode niet voldoende was aangetoond. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat een gecontroleerde afwikkeling buiten faillissement een beter resultaat zou opleveren dan een faillissement.
De rechtbank besloot uiteindelijk het verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode af te wijzen, omdat de procedure niet correct was gevolgd en de noodzaak voor een afkoelingsperiode niet was aangetoond. De beschikking werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de rechters in aanwezigheid van de griffier.