ECLI:NL:RBAMS:2022:3440

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
13.096064.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van vermeende overtreding van artikel 11a Opiumwet met betrekking tot grootschalige hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het overtreden van artikel 11a van de Opiumwet. De verdachte, een holdingvennootschap, werd ervan beschuldigd samen met medeverdachten betrokken te zijn bij de faciliteit van grootschalige hennepteelt door middel van de verkoop van kweekmaterialen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 10 mei 2022 en 14 juni 2022 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. Hara, een geldboete van € 8.000,- eiste en onttrekking van in beslag genomen goederen aan het verkeer. De verdediging betwistte de betrokkenheid van de verdachte en vroeg om vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de verkochte goederen bestemd waren voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. De rechtbank heeft verschillende onderzoeksbevindingen besproken, waaronder de aanwezigheid van kweekmaterialen in de growshops en verklaringen van klanten die aangaven de goederen voor eigen gebruik te kopen. De rechtbank concludeerde dat de combinatie van aangetroffen goederen niet voldoende bewijs opleverde voor de criminele intentie van de verdachte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastelegging en heeft de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.096064-21
Datum uitspraak: 14 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
gevestigd op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2022 (inhoudelijke behandeling) en 14 juni 2022 (sluiting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Hara en van wat door de vertegenwoordiger van verdachte, [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), en haar raadsman mr. M. Veldman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich in de periode van 31 oktober 2016 tot en met 13 november 2018 heeft schuldig gemaakt aan het met haar medeverdachten overtreden van artikel 11a van de Opiumwet (hierna: Ow) door stoffen en voorwerpen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te koop aanbieden, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren, te vervaardigen en voorhanden te hebben, waarvan verdachte en haar medeverdachten wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat die bestemd waren voor bedrijfs- of beroepsmatige of grootschalige hennepteelt.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht.

3.Vrijspraak

3.1.
Inleiding
Verdachte is een van de verdachten in het onderzoek 13Strik. Dit onderzoek richt zich op het faciliteren van grootschalige hennepteelt door de growshops [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . In totaal staan twee natuurlijke personen en vijf bv’s terecht voor het als medeplegers overtreden van artikel 11a Ow. Het gaat om de bedrijven [naam bedrijf 1] B.V., Handelsonderneming [naam bedrijf 2] B.V. (hierna: [naam bedrijf 2] B.V.), [1] [naam bedrijf 3] B.V. (hierna: [naam bedrijf 3] ), verdachte en [naam bedrijf 4] B.V. De verdachte natuurlijke personen zijn [persoon 1] en [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ). [naam bedrijf 3] is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 1] B.V. en [naam bedrijf 2] B.V. en [persoon 1] en [persoon 2] zijn via hun eigen beheerbv’s bestuurder en gezamenlijk aandeelhouder van [naam bedrijf 3] . In de praktijk hield [persoon 1] zich hoofdzakelijk bezig met [naam bedrijf 1] en [persoon 2] met [naam bedrijf 2] .
Juridisch kader artikel 11a Ow
De wetsgeschiedenis van het huidige artikel 11a OW bevat onder meer de volgende passage:
"Voor een veroordeling ter zake van overtreding van het nieuwe artikel 11a zal het openbaar ministerie moeten bewijzen dat betrokkene wist dat of ernstige redenen had om te vermoeden dat de door hem verrichte handelingen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van lijst II middelen of van grote hoeveelheden van die middelen. (…) Bij de lijst II middelen zal het in de praktijk om voorbereidingshandelingen met betrekking tot de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt gaan of teelt van grote hoeveelheden hennep. Van strafbare voorbereiding is sprake indien ten aanzien van de dader wetenschap of een ernstig vermoeden kan worden bewezen bij de verrichting van handelingen die strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van de genoemde illegale hennepteelt. Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling. Deze twee bestanddelen van de strafbaarstelling moeten zijn vervuld, wil er sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. De werking van deze bestanddelen is vergelijkbaar met communicerende vaten. Indien de verrichte handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit aard en bedoeling van die handeling, terwijl wanneer de handeling meer alledaags is, hogere eisen zullen gelden voor het bewijs van hetgeen de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijk doel ten behoeve waarvan de handeling werd verricht." [2]
De Hoge Raad overweegt naar aanleiding van deze passage uit de wetsgeschiedenis het volgende:
“Blijkens de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis is voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in art. 11a Opiumwet vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is.” [3]
De strafbaarstelling van artikel 11a Ow is – in een geval van hennepteelt – beperkt tot bedrijfs- of beroepsmatige hennepteelt (artikel 11 lid 3 Ow) en grootschalige hennepteelt (11 lid 5 Ow). Van grootschalige hennepteelt is sprake als het gaat om meer dan 200 hennepplanten of 500 gram hennep (artikel 1 lid 2 van het Opiumwetbesluit). Voor de vraag of sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig telen is de Aanwijzing Opiumwet van belang, waarbij de schaalgrootte, de mate van professionaliteit en het doel van de teelt van belang zijn. Het uitgangspunt bij vijf hennepplanten of minder is dat geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig telen, tenzij sprake is van twee of meer indicatoren voor professionele teelt of teelt voor geldelijk gewin.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit als medepleger heeft begaan en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 8.000,-. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de in beslag genomen voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
De officier van justitie stelt dat de in beslag genomen stoffen en voorwerpen, met name vanwege de combinatie van de aangetroffen goederen, moeten worden beschouwd als een gezamenlijkheid van goederen die zijn bestemd voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. De officier van justitie stelt ook dat uit het bewijsmiddelen volgt dat verdachte en haar medeverdachten wisten dat de goederen deze bestemming hadden en dat zij met hun handelen opzettelijk grootschalige, bedrijfs- of beroepsmatige hennepteelt faciliteerden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat niet is bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit (als medepleger) heeft begaan en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging stelt dat verdachte als holdingvennootschap geen strafrechtelijke betrokkenheid heeft gehad bij de gedragingen waarop de tenlastelegging ziet en daarom niet als medepleger kan worden aangemerkt.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] voorwerpen zijn aangetroffen zoals bijvoorbeeld potgrond, plantenbakken, assimilatielampen, koolstoffilters, dompel-/waterpompen, tijdschakelaars, klimaatregelaars bestrijdingsmiddelen, geurbestrijdende middelen, droognetten en strijkzakken. Het gaat om voorwerpen die geschikt zijn om te gebruiken bij het telen van hennep en daarvoor in de praktijk ook worden gebruikt. Gezien de hoeveelheid en de aard van de voorwerpen zou daarmee ook grootschalig en/of beroeps- of bedrijfsmatig hennep geteeld kunnen worden.
De enkele omstandigheid dat deze goederen gezamenlijk zijn aangetroffen is op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat deze goederen bestemd zijn voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig telen van hennep. Daarvoor is aanvullend bewijs nodig waaruit blijkt dat de gedragingen van de verdachten ertoe strekten om de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt voor te bereiden of te vergemakkelijken.
De eerste onderzoeksbevindingen die in dit kader van belang kunnen zijn, zijn waarnemingen op 31 oktober 2016. Gezien wordt dat een Mercedes in het pand van [naam bedrijf 1] stond, daarvandaan naar [naam bedrijf 2] is gereden, waar dozen in de auto werden geleden. Vervolgens is de auto naar een pand in Zaandam gereden waar de dozen zijn uitgeladen. In dit pand zijn op 31 oktober 2016 in verschillende ruimtes hennepkwekerijen aangetroffen (332 hennepplanten en 411 hennepstekken). Op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden welke voorwerpen gekocht zijn bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] . In het dossier wordt wel beschreven dat in een kamer vol dozen, dozen zijn aangetroffen met zakken potgrond. In de keuken zijn eveneens zakken potgrond en (ongebruikte) plantenbakken aangetroffen. Bewijs dat naast potgrond en eventueel plantenbakken nog andere voorwerpen zijn gekocht, ontbreekt. De combinatie van potgrond en plantenbakken is niet zodanig dat zonder nadere aanwijzingen – die ontbreken – de verkoper daardoor weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de aangeschafte goederen gebruikt worden bij (grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige) hennepteelt. Dit wordt ook niet anders doordat later uit politieonderzoek blijkt dat de goederen worden afgeleverd in een pand waar op grote schaal hennep wordt geteeld.
Andere mogelijk relevante bevindingen zijn staandehoudingen van een klant van [naam bedrijf 1] en een klant van [naam bedrijf 2] . Op 21 september 2018 is een klant van [naam bedrijf 1] staande gehouden. In zijn auto lagen jerrycans van Dutch Pro en acht strijkzaken. De bestuurder van de auto verklaarde dat hij de spullen gekocht had voor twee hennepplanten die hij – voor eigen gebruik – in zijn tuin heeft staan. Uit het dossier blijkt niet dat nader onderzoek is gedaan naar deze verklaring, zodat de rechtbank ervan uit moet gaan dat de gekochte goederen bestemd zijn voor het telen van twee hennepplanten voor eigen gebruik. Daarmee blijkt niet van een bestemming voor beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt.
Op 13 november 2018 is een klant van [naam bedrijf 2] staande gehouden. In de auto lagen onder andere plantenpotten en kweektenten. De bijrijder verklaarde dat hij de spullen had gekocht voor het bedrijfsmatig kweken van hete pepers die hij verwerkte in barbecuesauzen. De bijrijder overhandigde daarbij ook een visitekaartje van zijn bedrijf. Uit het dossier blijkt niet dat verder onderzoek is gedaan naar de koper of zijn bedrijf. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat de gekochte goederen bestemd waren voor de (beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige) hennepteelt.
Verder blijkt uit het dossier dat de politie een pseudokoop-traject heeft ingezet. Uiteindelijk is op 6 november 2018 een bestelling geplaatst voor onder andere 400 plantenpotten, 100x 50 liter aarde, één koolstoffilter en 25 HPS-lampen. De bestelling is op 6 november 2018 volledig betaald (contant) en afgesproken is dat de bestelling op 12 november 2018 opgehaald zou worden. De pseudokoper stelde na het opnemen van de bestelling vragen over de aanschaf van ‘stekjes’. Uit het dossier blijkt niet wie namens [naam bedrijf 1] de bestelling heeft aangenomen, maar het dossier bevat geen aanwijzingen dat dit om [persoon 1] of [persoon 2] gaat. Het geheel van de bestelling en de wijze waarop de bestelling is geplaatst wijst wat de rechtbank betreft op een bestelling die bestemd is voor het beroeps- of bedrijfsmatig en/of grootschalig telen van hennep.
[persoon 1] heeft echter verklaard dat hij tijdens het aannemen van de bestelling niet aanwezig was en dat toen hij de bestelling ontdekte verboden heeft deze bestelling uit te leveren en aan zijn personeel opdracht heeft gegeven het aankoopbedrag aan de klant te retourneren. Hoewel de verklaring van [persoon 1] moeilijk controleerbaar is, staat vast dat de bestelling op de afgesproken datum (12 november 2018) niet is afgegeven, omdat deze bestelling tijdens de doorzoeking op 13 november 2018 nog in het pand van [naam bedrijf 1] is aangetroffen. Tegen deze achtergrond kan niet worden vastgesteld dat bij de pseudokoop het handelen van de verdachten gericht was op het voorbereiden of vergemakkelijken van de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt.
De rechtbank ziet in de hiervoor besproken onderzoeksbevindingen onvoldoende aanvullend bewijs voor de conclusie dat de verdachten met hun gedragingen gericht waren op beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. Ook de in het dossier gevoegde tapgesprekken bevatten onvoldoende aanwijzingen dat de uiteindelijke bestemming van de verkochte producten de beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt was. De rechtbank kan dit – zonder nadere context, die ontbreekt – ook niet afleiden uit de enkele facturen van grote verkooporders die in het dossier zijn gevoegd.
Het een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet is bewezen dat de verkochte en ten koop aangeboden voorwerpen bestemd waren tot beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig telen van hennep. De rechtbank zal verdachte daarom van het ten laste gelegde vrijspreken.

4.Beslag

Met betrekking tot verdachte bevat het dossier alleen een lijst van in beslag genomen voorwerpen met een conservatoire beslagtitel. De rechtbank kan bij vonnis geen beslissingen nemen over het al dan niet laten voortduren van conservatoir beslag.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en E. Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2022.
[...]

Voetnoten

1.De namen ‘ [naam bedrijf 1] B.V.’ en ‘ [naam bedrijf 2] B.V.’ worden gebruikt om de rechtspersonen aan te duiden. De growshops zelf worden aangeduid met respectievelijk ‘ [naam bedrijf 1] ’ en ‘ [naam bedrijf 2] ’.
2.Kamerstukken II 2011/12, 32 842, nr. 6, p. 2.
3.ECLI:NL:HR:2018:328, r.o. 2.4.