ECLI:NL:RBLIM:2021:9902

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
ROE 20/2139
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel na termijnoverschrijding

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 24 december 2021, wordt de weigering van een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel (LKV) door de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beoordeeld. De eiseres, [naam BV] B.V., had een aanvraag ingediend voor een doelgroepverklaring LKV, maar deze was afgewezen omdat de aanvraag na de wettelijke termijn van drie maanden na het ontstaan van de dienstbetrekking was ingediend. De rechtbank oordeelt dat hoewel de wet een harde termijn stelt, er in dit specifieke geval ruimte is om van deze termijn af te wijken. Dit is gebaseerd op de omstandigheden dat de nieuwe dienstbetrekking voortkwam uit een wijziging van de rechtsvorm van de werkgever en dat er eerder al een doelgroepverklaring was toegekend voor de vorige dienstbetrekking. De rechtbank concludeert dat het UWV de afwijzing onvoldoende heeft gemotiveerd en dat het aan hen is om te beoordelen of de ruimte om van de termijn af te wijken, benut kan worden. De rechtbank draagt het UWV op om binnen vier weken te reageren op deze tussenuitspraak en binnen acht weken het motiveringsgebrek te herstellen. De verdere beslissing wordt aangehouden tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2139
Tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2021 in de zaak tussen

[naam BV] B.V., te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: [naam werkgever] ),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: mr. D.E.C. Veugen).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [naam werknemer] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2020 het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een doelgroepverklaring loonkostenvoordeel (LKV) afgewezen.
Bij besluit van 31 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard].
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Op 24 december 2018 heeft derde-partij [naam werknemer] (hierna: de werknemer) een aanvraag ingediend voor een doelgroepverklaring LKV ten behoeve van een dienstbetrekking bij [naam werkgever] h.o.d.n [naam bedrijf] , die op 1 januari 2019 zou ingaan. Bij besluit van 5 maart 2019 heeft verweerder de doelgroepverklaring LKV voor werknemers uit de doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden toegekend voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2021. Daarbij is [naam werkgever] vermeld als de werkgever die aanspraak op het LKV kan maken. Per 12 april 2019 is de rechtsvorm van de onderneming van [naam werkgever] gewijzigd in een besloten vennootschap, genaamd [naam BV] B.V. (eiseres). Daardoor is ook de arbeidsovereenkomst met de werknemer van rechtswege overgegaan naar eiseres. Nadat [naam werkgever] bericht over de voorlopige berekening van LKV ten bedrage van 459,- over de periode tot de datum van de overgang had ontvangen en zij tegelijkertijd op naam van eiseres een voorlopige berekening van een LKV ten bedrage van € 0,- voor de werknemer had ontvangen, heeft de werknemer op advies van eiseres op 18 april 2020 opnieuw een aanvraag voor een doelgroepverklaring LKV ingediend. Deze is vergezeld van een toelichting van eiseres. In die toelichting is aangegeven dat het zowel de werknemer als de werkgever niet bekend was dat die verklaring na overgang van de onderneming opnieuw moest worden aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat deze niet is gedaan binnen drie maanden na het begin van het dienstverband.
2. Het tegen het primaire besluit door eiseres gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat er blijkens de polisadministratie fiscaal gezien vanaf 1 mei 2019 sprake was van een andere werkgever en een nieuw dienstverband, zodat de aanvraag voor een doelgroepverklaring LKV ingevolge artikel 2.11, eerste lid, van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) binnen drie maanden na 1 mei 2019 had moeten worden gedaan. Het niet tijdig aanvragen van een nieuwe verklaring komt voor rekening en risico van de aanvrager, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat het zowel haar als de werknemer onbekend was dat de verklaring na overgang van de onderneming opnieuw moest worden aangevraagd en dat daarover noch op de website van verweerder noch ergens anders informatie is te
vinden. Zij wijst er verder op dat de overgang van onderneming en alle gegevens van de werknemer wel bij verweerder bekend waren, wat ook blijkt uit het besluit om een LKV van € 0,- toe te kennen. Volgens eiseres ondergraaft verweerder door de inflexibele opstelling het doel van de regeling, nu het daardoor onaantrekkelijk wordt om het arbeidscontract van een werknemer met beperkingen te verlengen.
4. Artikel 2.11, eerste lid, van de Wlt luidt:
“Het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt uitsluitend aan degene die een dienstbetrekking met een werkgever aangaat en, met inachtneming van artikel 2.10, tweede en derde lid, voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onderdelen a en b, op diens verzoek een verklaring dat de aanvrager aan de genoemde voorwaarden voldoet. Indien de doelgroepverklaring niet kan worden verstrekt, wordt het besluit tot weigering uitsluitend verstrekt aan de aanvrager van de doelgroepverklaring. De doelgroepverklaring wordt aangevraagd binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking. (…)”
5. Verweerders standpunt komt erop neer dat uit de tekst van artikel 2.11 van de Wlt dwingendrechtelijk volgt dat in geval de werknemer de doelgroepverklaring niet binnen drie maanden na het ontstaan van een dienstbetrekking van rechtswege aanvraagt, de verklaring moet worden geweigerd. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. De tekst van genoemde bepaling duidt er wel op dat het om een harde termijn gaat, maar dat betekent niet dat daarvan onder geen enkele omstandigheid kan worden afgeweken. Zoals in de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 mei 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:6321) is beschreven blijkt uit de wetgeschiedenis dat het doel van de driemaandentermijn is dat wordt voorkomen dat achteraf nog een LKV moet worden toegekend in gevallen waarin aannemelijk is dat het dienstverband ook zonder vooruitzicht op een LKV tot stand zou zijn gekomen. In een geval als het onderhavige waarin een nieuwe dienstbetrekking uitsluitend als gevolg van een wijziging van de rechtsvorm is ontstaan, terwijl voor de eerdere dienstbetrekking al een doelgroepverklaring was toegekend, doet zich echter juist niet de situatie voor die de driemaandentermijn beoogt te voorkomen. Dat betekent niet zonder meer dat in zo’n geval niet aan de driemaandentermijn hoeft te worden voldaan, maar wel dat er een zekere ruimte is om van die termijn af te wijken. Het is dan aan verweerder om op basis van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden en met inachtneming van alle belangen van zowel de werkgever als de werknemer alsmede met het belang van uitvoerbaarheid van de wetgeving, te beoordelen of die ruimte om af te wijken al dan niet wordt benut. Tot zo’n afweging is verweerder niet gekomen. Het bestreden besluit mist dan ook een deugdelijke motivering.
6. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank verweerder in de gelegenheid stellen het zojuist beschreven motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om van dat middel gebruik te maken. Verweerder kan het gebrek herstellen hetzij met een aanvullende motivering, hetzij met een nieuwe of gewijzigde beslissing op bezwaar waarin een deugdelijke motivering is opgenomen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
7. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen vier weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G. Cremers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 december 2021