ECLI:NL:RBAMS:2022:3392

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
13/323982-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verboden wapenbezit en ontuchtige handelingen, veroordeling voor bezit nepwapens en amfetamine

Op 1 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De zaak betreft meerdere tenlasteleggingen, waaronder verboden wapenbezit, ontuchtige handelingen met een hond, en het plegen van terroristische voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft op tegenspraak geoordeeld na een zitting op 18 mei 2022, waar de officier van justitie, mr. J. Geurts, en de raadsman, mr. T.C. van Wagensveld, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ontuchtige handelingen en de terroristische voorbereidingshandelingen, maar vond hem schuldig aan het bezit van verboden nepwapens en amfetamine, evenals het als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in strijd met de Wet wapens en munitie handelde door in het bezit te zijn van twee Airsoft wapens en drie nep handgranaten, en dat hij opzettelijk ongeveer 500 gram amfetamine aanwezig had. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en behandeling bij de verslavingszorg. De rechtbank oordeelde dat de ongewenstverklaring van de verdachte niet in strijd was met het Unierecht, aangezien er voldoende redenen waren om te concluderen dat hij een actuele bedreiging voor de samenleving vormde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/323982-21
Datum uitspraak: 01 juni 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Geurts, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T.C. van Wagensveld, naar voren hebben gebracht.
De zaak is op de zitting van 18 mei 2022 tegelijk behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 13/323930-21). De rechtbank doet vandaag in beide zaken uitspraak.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
Feit 1
het tezamen en in vereniging voorhanden hebben van wapens (twee Airsoft apparaten en drie nep handgranaten) van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie op 29 november 2021.
Feit 2, primair
het tezamen en in vereniging voorhanden hebben van een wapen (alarmpistool model Luger) van de categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie op 29 november 2021.
Feit 2, subsidiair
het tezamen en in vereniging voorhanden hebben van een wapen (replica van een Luger) van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie op 29 november 2021.
Feit 3
het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 500 gram van een materiaal bevattende amfetamine op 30 november 2021.
Feit 4
het plegen van ontuchtige handelingen met een dier in de periode van 1 maart 2021 tot en met 30 november 2021.
Feit 5
het tezamen en in vereniging zich of een ander opzettelijk, gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen of trachten te verschaffen/zich kennis of vaardigheden verwerven/een ander kennis of vaardigheden bijbrengen tot het plegen van een terroristisch misdrijf/misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf in de periode van 1 maart 2021 tot en met 29 november 2021.
Feit 6
het op 30 november 2021 in Nederland verblijven, terwijl hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard of terwijl aan hem een inreisverbod was opgelegd.
De tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagebij dit vonnis.
De rechtbank leest het in de eerste regel van het onder 3 tenlastegelegde vermelde “30 november” als “30 november 2021”, aangezien hier sprake is van een kennelijke omissie en dit, gelet op de overige in de tenlastelegging vermelde jaartallen, een redelijke uitleg van die tenlastelegging is. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad omdat dit, gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, het enige jaar is waarop dit verwijt betrekking kan hebben.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte de onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Voor de onder 2 primair en 5 tenlastegelegde feiten heeft hij vrijspraak gevraagd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 4, 5 en 6 vanwege gebrek aan bewijs. Over feit 4 (ontucht met de hond) heeft de raadsman naar voren gebracht dat er op de foto’s geen ontuchtige handelingen te zien zijn en dat ook het geslachtdeel van verdachte niet waarneembaar is. De foto’s zijn genomen toen verdachte en de medeverdachte de hond net hadden. De hond was toen nog jong en werd aangetrokken door de geur van urine. De hond sprong daardoor telkens tegen hen op. Verder is er geen materiaal van porno met dieren aangetroffen op de inbeslaggenomen laptop en telefoons wat de verdenking zou kunnen ondersteunen.
Over feit 6 heeft de raadsman bepleit dat de ongewenstverklaring van verdachte op of omstreeks 30 november 2021 in strijd was met de rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van verboden wapenbezit (feit 2 primair), de ontuchtige handelingen met de hond (feit 4) en de voorbereidingshandeling voor het plegen van een terroristisch misdrijf (feit 5).
De rechtbank vindt het bezit van verboden nepwapens (feit 1 en feit 2 subsidiair), het aanwezig hebben van amfetamine (feit 3) en het als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven bewezen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Over de bewezenverklaring van het als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven (feit 6) en de vrijspraak inzake de ontuchtige handelingen met de hond (feit 4) overweegt de rechtbank het volgende.
Feit 4
De officier heeft voor het bewijs hoofdzakelijk gewezen op een twintigtal foto’s die zijn aangetroffen op de telefoon van [medeverdachte] . Daarop is te zien dat de kop van de hond zich tweemaal ongeveer vier seconden begeeft in de buurt van het kruis van verdachte [verdachte] , terwijl [verdachte] de kop van het beest lijkt vast te houden. Deze foto’s roepen serieuze vragen op.
Op de foto’s is het geslachtsdeel van [verdachte] echter niet duidelijk te zien. Daardoor is evenmin waar te nemen waar het geslachtsdeel van [verdachte] zich precies bevindt ten opzichte van de hondenkop.
Verder geldt dat verdachten al in een vroeg stadium hebben verklaard dat de hond door de urinegeur/de penis van [verdachte] werd aangetrokken en uit zichzelf richting het kruis van [verdachte] bewoog. De rechtbank is van oordeel dat dit scenario door de bewijsmiddelen onvoldoende wordt weerlegd. De foto’s geven onvoldoende uitsluitsel over de vraag of de actie vanuit het dier of vanuit de mens komt.
Gelet op het voorgaande is niet vast te stellen of [verdachte] zijn penis heeft ‘aangebracht in/tegen/nabij de bek van de hond’ of dat hij zijn penis heeft laten likken door de hond, zoals is tenlastegelegd. Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan kan de ontucht niet worden bewezen.
De officier heeft ter ondersteuning van zijn standpunt nog gewezen op sms berichten van [verdachte] aan medeverdachte [medeverdachte] met als inhoud onder meer "ik kan verdomme geen honden meer neuken". [verdachte] heeft daarover echter verklaard dat dit slechte vertalingen (middels Google translate) betreffen van [nationaliteit verdachte] zegswijzen en uitdrukkingen. Wat daar verder van zij, de rechtbank is van oordeel dat deze berichten het door verdachten geschetste scenario niet weerleggen. Hetzelfde geldt voor de in het dossier opgenomen foto waarop [verdachte] op bed ligt met de hond naast hem en waarop zijn geslachtsdeel uit zijn onderbroek steekt.
Feit 6
De verdachte heeft de [nationaliteit verdachte] nationaliteit. Hij is dus een burger van de Unie in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn 2004/38/EU van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Verblijfsrichtlijn).
Artikel 27, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn is een rechtstreeks werkende bepaling van het Unierecht. In deze bepaling staat dat de om redenen van openbare orde genomen maatregelen (in dit geval: de ongewenstverklaring) uitsluitend gebaseerd mogen zijn op het gedrag van de betrokkene. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen.
Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie mag een bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving niet automatisch worden vastgesteld op basis van een eerdere strafrechtelijke veroordeling voor specifieke strafbare feiten. De omstandigheden die tot die veroordeling hebben geleid, kunnen wel in aanmerking worden genomen om een dergelijke vaststelling te rechtvaardigen, voor zover na een onderzoek van het individuele geval blijkt dat er sprake is van een persoonlijke gedraging die een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
In het door de raadsman aangehaalde arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 10 december 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:3357) heeft het hof overwogen dat onderzocht diende te worden of de ongewenstverklaring van verdachte op de tenlastegelegde data in strijd was met rechtstreeks werkende bepalingen van Unierecht. Het hof heeft geoordeeld dat dit het geval was. Niet was gebleken dat verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten (telkens) nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormde voor een fundamenteel belang van de samenleving. Verdachte werd vrijgesproken omdat niet bewezen kon worden geacht dat verdachte op één of meerdere van de tenlastegelegde data “op grond van een wettelijk voorschrift” ongewenst was verklaard.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte sinds deze uitspraak van het hof op 10 december 2020 niet meer met het strafrecht in aanraking is gekomen en dat daarom de ongewenstverklaring van verdachte op of omstreeks 30 november 2021 in strijd was met de rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht.
De rechtbank stel allereerst vast dat bij beschikking van 14 juli 2015 met toepassing van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet, verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard en zijn verblijfsrecht is beëindigd. Uit de beschikking blijkt dat verdachte gelet op zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke, en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving vormde en hij Nederland meteen diende te verlaten. Verder staat het vast dat de ongewenstverklaring op de tenlastegelegde datum van 30 november 2021 nog van kracht was.
De rechtbank is van oordeel (onder verwijzing naar ECLI:NL:PHR:2018:177 en ECLI:NL:HR:2018:617) dat de actuele omstandigheden en de onderhavige verdenkingen mogen meewegen bij de beoordeling of er ten tijde van het tenlastegelegde feit sprake was van een geldige grondslag voor de ongewenst verklaring, te weten een nog steeds actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Dat er van een dergelijke actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging sprake was volgt uit het feit dat verdachte op straat een nepvuurwapen en een nephandgranaat bij zich droeg. Eveneens had verdachte op dat moment een dealerhoeveelheid amfetamine bij zich. Verder zijn in zijn woning nog twee airsoftwapens en twee nephandgranaten aangetroffen, alle geschikt voor bedreiging of afdreiging. De ongewenstverklaring was daarom op of omstreeks 30 november 2021 niet in strijd met de rechtstreeks werkende bepalingen van het Unierecht. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 1
omstreeks 29 november 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander
wapens van de categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een
door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige
bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat
deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was namelijk
- een Airsoft apparaat type MP40, kaliber 6mm en
- een Airsoft apparaat type CZ 75 P-07, kaliber 6 mm en
- een STUN handgranaat type M-84 met opschrift P/N 1750-002 en
- een (metalen) handgranaat type MK2 en
- een Flash handgranaat type NIC-03/11-48
voorhanden heeft gehad.
Feit 2 subsidiair
omstreeks 29 november 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander
een wapen van de categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een
door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige
bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat
deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was namelijk
- een metalen replica van een Luger P08
voorhanden heeft gehad.
Feit 3
op 30 november 2021 te Amsterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 500 gram
van een materiaal bevattende Amfetamine, een middel als
bedoelde in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Feit 6
op 30 november 2021 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van een wettelijke voorschrift, te weten artikel 67 van de Vreemdelingenwet
2000, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, 2 subsidiair, 3, 4 en 6 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Verder heeft hij gevorderd om aan de voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht bij de verslavingsreclassering, een ambulante behandeling, verblijf in een instelling voor maatschappelijke opvang en meewerken aan middelencontrole.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de op te leggen straf niet langer moet zijn dan de duur van het voorarrest en dat er geen ruimte is voor nog een voorwaardelijke straf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is op straat aangehouden met in zijn rugzak een nepvuurwapen en een nephandgranaat. In zijn woning zijn twee airsoftwapens aangetroffen alsmede twee nephandgranaten. Deze wapens zijn geschikt om mensen mee te bedreigen of af te persen omdat ze visueel niet van een echt wapen te onderscheiden zijn. Het ongecontroleerde bezit van dergelijke nepwapens is een groot maatschappelijk probleem. Verder is in zijn rugzak drugs aangetroffen. De aangetroffen hoeveelheid, ongeveer 500 gram, is zodanig groot dat het niet in de rede ligt dat dit voor eigen gebruik was. Het lijkt er aldus op dat het voor dealeractiviteiten was bedoeld. Drugs zijn schadelijk voor de volksgezondheid. De rechtbank rekent het verdachte dan ook aan dat hij deze middelen voorhanden heeft gehad. Ten slotte heeft verdachte in Nederland verbleven, terwijl hij ongewenst is verklaard. Hiermee heeft hij niet alleen het Nederlandse vreemdelingenbeleid doorkruist, maar ook het belang dat de Nederlandse samenleving heeft bij de naleving van door het bevoegd gezag genomen beslissingen.
De landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting formuleren voor het bezit van één enkel nepvuurwapen als uitgangspunt een geldboete van € 550,-. Als oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van 200 tot 500 gram harddrugs geldt een gevangenisstraf van 2 maanden en voor het aanwezig hebben van 500 tot 1000 gram geldt een gevangenisstraf van 3 maanden. Voor het onwettig verblijven in Nederland staat een gevangenisstraf van 2 maanden vermeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
4 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen 5 jaren in Nederland niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Uit een uittreksel uit het European Criminal Records Information System van 6 december 2021 blijkt dat verdachte in de afgelopen 5 jaren ook in [land van herkomst] niet is veroordeeld voor soortgelijk feiten.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van 27 april 2022. Hierin is onder meer het volgende overwogen.
Belangrijke criminogene factoren zijn het middelengebruik, het gebrek aan dagbesteding en inkomen en zijn status als ongewenst vreemdeling. Deze laatste factoren maken dat wij adviseren een reclasseringstoezicht op te leggen bij de verslavingszorg.
Het risico op algemene recidive wordt ingeschat als hoog, bijvoorbeeld door het plegen van delicten zoals overtredingen van de Opiumwet en een onwettig verblijf in Nederland.
Er zijn duidelijke verbanden tussen zijn middelengebruik en de gepleegde vermogensdelicten in het verleden en de huidige verdenkingen met betrekking tot het overtreden van de Opiumwet. Verdachte blijkt bekend te zijn bij de verslavingszorg te Amsterdam.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 71 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proeftijd van 3 jaren op te leggen.

8.Het beslag

Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de (nep)wapens en de (nep)handgranaten, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 en 2 subsidiair bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een wapenstok, een slagwapen, een patroon en een nabootsing handgranaat, dienen eveneens onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
Verbeurdverklaring
De inbeslaggenomen hond is reeds teruggegeven aan de medeverdachte. De officier van justitie heeft verzocht de hond verbeurd te verklaren. Omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van de onder 4 tenlastegelegde feit zal de hond niet verbeurd worden verklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 197, van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart het onder 2 primair, 4 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is weergegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Feit 2 subsidiair
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 6
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard
Verklaart het bewezene strafbaar
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
71 (eenenzeventig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich na een afspraak voor een eerste meldplichtgesprek bij de reclassering van Inforsa JVz (Amsterdam) op het afgesproken adres. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Inforsa (of daaraan gelieerde verslavingszorg) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding door zijn toezichthouder. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de regels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen (bijvoorbeeld methadon) kan onderdeel zijn van de behandeling.
Maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft op aanwijzing van de reclassering bij het ontstaan van dakloosheid in een instelling voor maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol, cocaïne en heroïne om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft aan Inforsa JVz (Amsterdam) de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van voornoemde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Pistool, Luger, G6127280
  • 1 STK Wapen, MP 40, G6127280
  • 1 STK Wapen, 75- p-07, G6127286
  • 1 STK nabootsing handgranaat, G6127277
  • 1 STK nabootsing explosief, G6127281
  • 1 STK nabootsing explosief, G6127282
  • 1 STK wapenstok/lamp, G6127279
  • 1 STK Slagwapen, G6127288
  • 1 STK Patroon, Gfl Tokarev, G6127283
  • 1 STK nabootsing handgranaat, G6127436
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en N. Aandewiel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juni 2022.