ECLI:NL:RBAMS:2022:3274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
13.020634.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht, opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen, vrijspraak voor levensgevaar, vordering benadeelde partij deels toegewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een jeugdstrafrechtelijke kwestie. De verdachte, geboren in 2005, werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting op 24 januari 2022 te Amsterdam, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting achter gesloten deuren gehouden op 26 april 2022. De officier van justitie, mr. M.D. Braber, heeft bewezenverklaring gevorderd, terwijl de raadsvrouw, mr. J. Leyten, pleitte voor een partiële vrijspraak van het onderdeel levensgevaar. De rechtbank oordeelde dat er geen levensgevaar voor personen was, maar dat er wel gemeen gevaar voor goederen bestond. De verdachte had bekend dat hij brand had gesticht bij een bouwkeet door benzine te gebruiken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onderdeel levensgevaar, maar het opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van één maand, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van twintig uren. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 2.886,16 toegewezen aan de benadeelde partij, [bedrijf], voor materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.020634.22
Datum uitspraak: 10 mei 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 26 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.D. Braber en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J. Leyten, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 januari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door in/bij een bouwkeet van [bedrijf] , geparkeerd aan de [straat] ter hoogte van [straatnummer] , open vuur in aanraking te brengen met voornoemde bouwkeet en/of een of meerdere goed(eren) op/onder/rond/in voornoemde bouwkeet, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde bouwkeet en/of een of meerdere goed(eren) op/onder/rond/in de voornoemde bouwkeet in zijn geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor in die bouwkeet en/of in nabij gelegen panden aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor in nabij gelegen panden aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor in nabij gelegen panden aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
(artikel 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde. De officier van justitie voert daartoe aan dat verdachte ter zitting heeft bekend dat hij op 24 januari 2022 opzettelijk brand heeft gesticht bij een bouwkeet op de [straat] ter hoogte van nummer [straatnummer] in Amsterdam door met een jerrycan vol benzine en vuur brand te veroorzaken. Hierdoor is een zeer gevaarlijke situatie ontstaan en was gevaar te duchten voor in nabij gelegen panden aanwezige goederen en personen. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt namelijk dat verbalisanten ter plekke hoge vlammen zagen boven de geparkeerde rij personenauto’s. Indien één van de auto’s door de brand tot ontploffing was gekomen, was de kans aanmerkelijk dat daarbij de woningen aan de [straat] eveneens in brand waren gevlogen. De officier van justitie neemt daarbij in aanmerking dat de brand omstreeks 02.15 uur is ontstaan, een tijdstip waarop veel mensen thuis zijn en liggen te slapen en de bouwkeet 5 meter van de woningen verwijderd stond.
De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit. Zij heeft het verweer gevoerd dat uit de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen onvoldoende kan worden afgeleid dat er levensgevaar voor personen heeft bestaan. Zo ontbreekt volgens de raadsvrouw een onderzoeksrapport van de brandweer over het verloop van de brand met daarin een analyse ten aanzien van de mogelijke risico’s voor de omwonenden. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank is - met de raadsvrouw - van oordeel dat geen sprake is geweest van te duchten levensgevaar voor personen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is hiervoor vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest (zie o.a. HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG 1653).
Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 24 januari 2022 de bouwkeet in brand heeft gestoken door benzine uit een jerrycan onder de bouwkeet te laten lopen en daarna de benzine met vuur aan te steken.
Op 24 januari 2022 hebben de verbalisanten hoge vlammen gezien op de plek waar verdachte de brand heeft gesticht. Zij hebben een onderzoek verricht naar de exacte standplaats van de bouwkeet ten opzichte van de aldaar gelegen woningen. Op pagina 5 van het dossier is te zien dat de bouwkeet geparkeerd stond naast een rode bestelbus en dat de gehele bouwkeet volledig is uitgebrand. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest dat het aansteken van de bouwkeet gemeen gevaar voor goederen, te weten in ieder geval de rode bestelbus, opleverde (vgl. HR. 11 februari 2020, ECLI:NL:2020:220).
De parkeerplaats waar de bouwkeet geparkeerd stond bevindt zich in een strook, parallel aan de [straat] , waar een flat staat met vier woonlagen. Het perceel nummer [perceelnummer] betreft de hoek van de flat. Volgens de verbalisanten betreft de afstand tussen de bouwkeet op de parkeerstrook en de portiekdeur van dit perceel zo’n vijf meter. Tussen de bouwkeet en de woningen is een stoep. De aangever, eigenaar van de bouwkeet, heeft verklaard dat er géén brandbare spullen in de keet aanwezig waren en er enkel één lege gasfles was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het enkele feit dat de bouwkeet vijf meter van de woningen afligt – waarbij de rechtbank van belang acht dat het gaat om een inschatting van de verbalisanten – niet maakt dat er levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Hoewel het extra gevaarlijk was dat de brand midden in de nacht is gesticht, ontbreekt er in het dossier nadere specifieke informatie over de brand en de risico’s van het overslaan van die brand zodat het niet mogelijk is om de werkelijke risico’s voor de mensen in de woningen, zo die daar al aanwezig waren, in kaart te brengen. De rechtbank heeft hierdoor geen informatie over bijvoorbeeld de hevigheid van de brand, of deze kon overslaan op de woningen, en of er mensen aanwezig waren die in gevaar konden komen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het levensgevaar en gevaar voor lichamelijk letsel niet bewezen. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het ten laste gelegde
op 24 januari 2022 te Amsterdam, opzettelijk brand heeft gesticht door bij een bouwkeet van [bedrijf] , geparkeerd aan de [straat] ter hoogte van [straatnummer] , open vuur in aanraking te brengen met voornoemde bouwkeet, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde bouwkeet en de goederen in de voornoemde bouwkeet zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening geadviseerd en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van de [stichting] . Tot slot heeft de officier van justitie gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de strafeis van de officier van justitie - gelet op de bepleite partiële vrijspraak - te hoog is. Volgens de verdediging wordt er in de strafeis weinig rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is
first offenderen volgens de deskundigen is er sprake van een laag tot matig recidiverisico op soortgelijke feiten. Er is geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het is voor verdachte niet altijd duidelijk wat de gevolgen zijn van zijn gedrag. Hij kan bij het nemen van belangrijke beslissingen impulsief en beïnvloedbaar zijn. Verdachte heeft behoefte aan duidelijkheid, structuur en stabiliteit (vooral in de thuissituatie) om de juiste stappen richting de toekomst te zetten. Gelet op het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht verdient verdachte een kans om deel te nemen aan de noodzakelijke hulpverleningstrajecten om niet weer de fout in te gaan. Verdachte beseft dat hij hulp en begeleiding nodig heeft om de huidige zorgen te verminderen. Op dit moment is hij niet van plan om te verhuizen naar [land] . Hij wil daarom deelnemen aan het traject van begeleid wonen, zodat hij een eigen plek heeft om tot rust te komen. Ook is verdachte gemotiveerd voor de behandeling van [instantie] en zal hij zijn best doen om zijn schoolgang weer op te pakken. Ten aanzien van de geadviseerde bijzondere voorwaarden heeft de raadsvrouw zich dan ook gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij in ruil voor geld de bouwkeet van [bedrijf] in brand heeft gestoken. Hij heeft verder niet willen vertellen wie hem de opdracht heeft gegeven. De eigenaar van het bedrijf moet enorm geschrokken zijn toen hij door een politieagent telefonisch werd benaderd over het voorval. Hij is dezelfde dag nog langs de bouwkeet gegaan en hij zag dat de gehele bouwkeet was vernield door de brand. Ook voor de mensen die de volgende ochtend wakker werden in hun huis, moet het een beangstigend beeld zijn geweest om een uitgebrande bouwkeet voor hun woningen te zien staan. Dit soort feiten veroorzaken bovendien ook grote angst en onrust in de samenleving in het algemeen. Het is zorgelijk dat verdachte als first offender het geen probleem vindt om op verzoek van een ander brand te stichten en geen rekening houdt met de mogelijke gevolgen daarvan. Gelukkig zag midden in de nacht een voorbijganger dat de brand werd aangestoken zodat meteen alarm geslagen kon worden.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders. Het betreft in de onderhavige zaak de oriëntatiepunten voor brandstichting met aanzienlijke schade voor goederen: vanaf 60 uur taakstraf, dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 maart 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Verdachte wordt dan ook aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • het psychologisch rapport Pro Justitia, opgemaakt door drs. M.S. Koch, GZ-psycholoog, op 13 april 2022;
  • het meest recente rapport van JBRA van 13 april 2022 (waarin wordt verzocht om de schorsing van verdachte op te heffen);
  • het meest recente rapport van de Raad van 21 april 2022.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van zwakbegaafdheid en een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Daarnaast is er sprake van een vermijdende
hechtingstijl, een disharmonisch intelligentieprofiel, een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand en een achterstand in de identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling. Dit was ook zo ten tijde van het ten laste gelegde en heeft zijn gedragskeuzes ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. De psycholoog adviseert om verdachte het ten laste gelegde, indien bewezen verklaard, in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte wist dat hij iets deed wat niet mocht, maar hij was niet in staat de ernst of de gevolgen ervan in te schatten.
Er is volgens de psycholoog sprake van een laag tot matig recidiverisico, met als grootste risicofactor het gebrek aan ondersteuning en toezicht in de thuissituatie. Ook heeft verdachte moeite met het hanteren van zijn boosheid, vertoont hij soms impulsief en risicovol gedrag en heeft hij vermoedelijk enige omgang met delinquente leeftijdgenoten. Hij gaat naar school, maar hij heeft vanwege de wisseling van opleiding nog weinig binding met school of stage. Naast school heeft hij geen bijbaantje of andere structurele vrijetijdsbesteding. Er zijn weinig beschermende factoren, voornamelijk de hechte band met de moeder in de kindertijd en de huidige betrokkenheid van jeugdbescherming. Er is sprake van een verwaarlozende opvoedsituatie. De vader is de primaire opvoeder, maar hij schiet (ernstig) tekort in zijn betrokkenheid, toezicht, bemoeienis en opvoedingsvaardigheden. De moeder is betrokken en adequaat, maar zij woont in [land] . Dit maakt dat verdachte (te) veel aan zijn lot wordt overgelaten. Deze factoren beïnvloeden elkaar op negatieve wijze. Er is te weinig binding thuis, waardoor hij kwetsbaarder is voor invloeden van buitenaf. Voor zijn verdere ontwikkeling en het verminderen van het recidiverisico is het van belang dat er stabiele, beschikbare en veilige volwassene is, het liefst een ouder(figuur), die hem kan begeleiden en ondersteunen in het dagelijks leven. Volgens de psycholoog lijkt vader
op dit moment deze rol niet te kunnen (of willen) vervullen. In het ideale geval zou verdachte daarom, na afwikkeling van deze strafzaak, weer bij zijn moeder en stiefvader in [land] gaan wonen. Zolang verdachte in Nederland woont, is begeleid wonen geïndiceerd. Bij voorkeur bij een (kleinschalige) woonvorm met expertise op het gebied van zwakbegaafdheid, waar laagdrempelige maar structurele ondersteuning wordt geboden. Ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling, zijn een emotieregulatietraining en een assertiviteits- of sociale vaardigheidstraining geïndiceerd. Geadviseerd wordt om, indien bewezen verklaard, een jeugdreclasseringsmaatregel op te leggen, uitgevoerd door de WSG.
Ter terechtzitting heeft
de Raadzijn advies toegelicht. Er is bij verdachte sprake van gedragsproblematiek en een licht verstandelijke beperking. Op dit moment gaat het niet goed met hem. Hij houdt zich niet aan de schorsingsvoorwaarden en hij ervaart veel moeite met de regels van de huidige avondklok en het elektronisch toezicht. In de afgelopen twee weken was verdachte zelfs onbereikbaar en onvindbaar voor zijn vader en de hulpverlening. Op 13 april 2022 heeft JBRA verzocht om de schorsing van verdachte op te heffen, omdat hij zijn enkelband heeft laten doorknippen. Als gevolg hiervan zit verdachte nu weer in detentie. Het is voor de betrokken instanties duidelijk dat hij niet gevoelig lijkt voor de adviezen die hij aangereikt krijgt. De Raad adviseert daarom een deels voorwaardelijke jeugddetentie. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de volgende bijzondere voorwaarden te worden opgelegd: dat verdachte naar school/stage gaat volgens zijn rooster, meewerkt aan het vinden en behouden van een positieve dagbesteding en meewerkt aan de begeleiding vanuit [instantie] en de behandeling die nodig wordt geacht. Gelet op de negatieve ontwikkelingen van de afgelopen periode is het wenselijk dat verdachte zich gedurende drie maanden houdt aan een avondklok van 19.00 uur tot 07.00 uur en meewerkt aan de aansluiting van elektronisch toezicht met GPS. De Raad heeft daarnaast verzocht om het reclasseringstoezicht over te dragen aan de [stichting] , omdat deze instantie meer gespecialiseerd is in de (persoonlijke) problematiek van verdachte. Tot slot zal de Raad zo spoedig mogelijk onderzoeken of een civiele maatregel, zoals een ondertoezichtstelling, noodzakelijk is om de juist stappen te kunnen zetten.
JBRAheeft ter terechtzitting toegelicht zich te kunnen vinden in het advies van de Raad. Een civiele maatregel zou verdachte kunnen helpen, omdat hij in de thuissituatie niet de juiste ondersteuning krijgt. De vader werkt veel en het lukt hem niet altijd om aan te sluiten bij de behoeftes van zijn zoon. Het is daarom van belang dat verdachte op korte termijn deelneemt aan het traject van begeleid wonen, zodat hij toekomt aan rust en stabiliteit. Verdachte heeft veel behoefte aan een coach die hem kan ondersteunen bij het regelen van praktische zaken en die hij kan benaderen als hij ergens tegenaan loopt. Een coach van [instantie] - waar hij binnenkort een intakegesprek zal hebben - kan hem hierbij helpen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden - waaronder de partiële vrijspraak van het ten laste gelegde - aanleiding bestaat om bij de straftoemeting ten gunste van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte conform de oriëntatiepunten een jeugddetentie van één maand opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit betekent dat verdachte niet langer in detentie zal blijven. De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld, nog jong is en al ruim twee maanden in voorarrest heeft gezeten. Uit het raadsonderzoek komen forse zorgen en veel risicofactoren naar voren. Verdachte heeft een onrustige voorgeschiedenis gehad met een aantal teleurstellingen (de scheiding van zijn ouders en de niet beschikbaarheid van zijn vader als opvoeder) en wisselingen in de thuissituatie (de verhuizingen tussen [land] en Nederland). Verdachte is kwetsbaar, hij laat zelfbepalend gedrag zien en hij heeft moeite met het maken van de juiste keuzes. In de afgelopen periode is het hem niet gelukt om de schorsingsvoorwaarden van 24 maart 2022 na te leven, waardoor hij recent opnieuw gedetineerd is geraakt. Uit het persoonlijkheidsonderzoek blijkt dat verdachte door zijn zwakbegaafdheid snel wordt overschat door anderen. Hij heeft moeite met overzetten van woorden in handelingen en het kost hem meer tijd om alle informatie verwerken voordat hij een juiste beslissing kan nemen dan anderen. Gelet op de verklaring van verdachte - dat hij door een ander is benaderd om het ten laste gelegde te plegen - heeft de rechtbank er zorgen over in hoeverre hij in de toekomst weerbaar zal zijn ten aanzien van de invloed van anderen. De rechtbank ziet mede daarin aanleiding om aan verdachte ook een voorwaardelijke werkstraf op te leggen, in de hoop dat dit hem er in de toekomst van zal weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Ter zitting heeft de hulpverlening gemotiveerd toegelicht dat verdachte veel behoefte heeft aan praktische begeleiding en sturing om zijn opdrachten uit te voeren, overzicht van zijn afspraken te houden en zijn taken te structureren. Aan het voorwaardelijk deel van de werkstraf zal de rechtbank daarom de bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte zijn medewerking dient te verlenen aan de begeleiding vanuit [instantie] en de behandeling die nodig wordt geacht, waarbij het reclasseringstoezicht wordt overdragen naar de [stichting] , zoals de Raad en JBRA ter zitting hebben geadviseerd. Tot slot dient de hulpverlening op korte termijn te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor begeleid wonen en of daarvoor een civiele maatregel noodzakelijk is. Hierbij dient de hulpverlening ook de mogelijkheid van wonen bij moeder in [land] te betrekken, nu dat volgens de psycholoog voor verdachte het meest ideale is.
De rechtbank zal het de vordering van de officier van justitie tot dadelijke uitvoerbaarheid van het reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden afwijzen. Niet gezegd kan worden dat het bewezen geachte misdrijf gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verdachte is voorts geen bekende van de politie en is niet eerder veroordeeld. Bovenal wordt het recidiverisico door de psycholoog als laag tot matig ingeschat. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het gevaar dat er in zijn algemeenheid ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen onvoldoende aanwezig om de dadelijke uitvoerbaarheid te rechtvaardigen.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 3] , namens het bedrijf [bedrijf]
Vordering
De benadeelde partij [bedrijf] vordert € 3.223,07 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze schade bestaat uit de volgende schadeposten:
Bouwkeet: € 1.500,00
Festool Schuurmachine: € 525,00
Primer kleur: € 92,75
Allure gloss: € 114,61
Demidekk: € 322,70
Drie keer Epoxypasta: € 81,10
Aggregaat: € 586,85
Totaal € 3.223,07
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.886,22, met toewijzing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft verzocht om de schade voor de bouwkeet en het aggregaat gedeeltelijk toe te wijzen (en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren), nu de bouwkeet in 2018 en de aggregaat in 2020 is aangeschaft. Er dient daarom rekening te worden gehouden met eventuele afschrijving. De officier van justitie vindt voor deze goederen een bedrag van € 1.750,00 passend, te weten € 1.250,00 voor de bouwkeet en € 500,00 voor de aggregaat. De vordering is voor het overige voldoende onderbouwd met facturen (en ook redelijk gelet op alle omstandigheden) en dient daarom geheel te worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft bepleit om de vordering fors te matigen. De vordering is onderbouwd met facturen van de aankoop van de goederen, die kennelijk in de bouwkeet stonden. De aangever vordert daarbij de nieuwprijs/aankoopwaarde, terwijl er rekening dient te worden gehouden met afschrijving en dagwaardes. De bouwkeet is in 2018 tweedehands gekocht voor € 1.500,00. De aggregaat is in 2020 aangeschaft en de overige goederen in 2021. Op basis van het dossier is het niet duidelijk in hoeverre de ‘verbruikbare’ goederen, zoals de verf, al deels gebruikt waren. De vordering is op dit punt ook niet onderbouwd. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid voor wat betreft de waarde van de bouwkeet, de aggregaat en de schuurmachine.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is inhoudelijk betwist.
De rechtbank stelt, overeenkomstig de berekening van de officier van justitie, met herstel van een kleine rekenfout, de totale schade vast op een bedrag van
€ 2.886,16, waarbij rekening wordt gehouden met een afschrijving op de bouwkeet en het aggregaat. De raadsvrouw heeft met betrekking tot de ‘verbruikbare’ goederen niet betwist dat deze verloren zijn gegaan in de brand, maar zij heeft aangevoerd dat deze goederen wellicht al voor een deel opgebruikt waren. Uit de overgelegde facturen blijkt echter dat de ‘verbruikbare’ goederen allemaal recent (binnen een maand) voor de brand zijn aangeschaft. Bovendien valt op dat de benadeelde partij niet alle verfspullen die op de facturen staan vermeld, heeft opgevoerd als schadepost. Zo staan er bijvoorbeeld 4 stuks epoxypasta op één van de facturen, maar vraagt hij vergoeding van slechts 3 stuks. De rechtbank maakt hieruit op dat de benadeelde partij de vordering nauwkeurig heeft opgesteld en is van oordeel dat deze voldoende is onderbouwd. De bedragen komen de rechtbank ook niet onrechtmatig voor.
Gelet op de toegepaste afschrijving zal de vordering voor het overige worden afgewezen.
In het belang van [bedrijf] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van € 2.886,16 te weten voor de materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het bewezen verklaarde:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
20 (twintig) uren.
Beveelt dat
deze werkstrafnietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
1 (één) jaaronder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zijn medewerking verleent aan de begeleiding vanuit [instantie] en de behandeling die nodig wordt geacht.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan de [stichting] tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 3] , eigenaar van het eenmansbedrijf [bedrijf] ,toe tot een bedrag van € 2.886,16 (zegge tweeduizend achthonderdzesentachtig euro en zestien cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 24 januari 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [naam 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[naam 3] , eigenaar van het eenmansbedrijf [bedrijf]ter hoogte van € 2.886,16, (zegge tweeduizend achthonderdzesentachtig euro en zestien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 24 januari 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Dinjens en M.H.W. Franssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 mei 2022.