Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/220180-21
[verdachte] ,
BESLISSING:
schorsingvan de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van
13 juni 2022onder na te noemen voorwaarden:
Rechtbank Amsterdam
Op 10 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/220180-21, waarin het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte is afgewezen. De rechtbank heeft echter besloten om de voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen, ondanks de geschokte rechtsorde die als grond voor de voorlopige hechtenis werd aangevoerd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met verschillende factoren, waaronder het tijdsverloop van 29 jaar sinds de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die langdurig in detentie heeft gezeten onder moeilijke omstandigheden in het buitenland, en het reclasseringsadvies dat de schorsing van de voorlopige hechtenis adviseert.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ernstige bezwaren tegen de verdachte nog steeds bestaan, onderbouwd door getuigenverklaringen en andere bewijsstukken die wijzen op zijn betrokkenheid bij een dubbele moord. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er nog onderzoek loopt bij de rechter-commissaris en dat getuigenverhoren gepland zijn, wat de mogelijkheid van een hoger beroep en cassatieprocedure met zich meebrengt. Dit alles maakt dat een onherroepelijke beslissing over de verdenking van de verdachte niet op korte termijn te verwachten is.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak en het uitgangspunt dat een verdachte die nog niet is veroordeeld zijn berechting in vrijheid mag afwachten, er termen aanwezig zijn om de voorlopige hechtenis te schorsen. De schorsing gaat in op 13 juni 2022 en is onderworpen aan voorwaarden, waaronder dat de verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis onttrekt en zich aan alle oproepingen van justitie of politie houdt. De beslissing is genomen door mr. R.A. Overbosch, voorzitter, en mrs. J. Thomas en E.G.C. Groenendaal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Baaijens, griffier.