ECLI:NL:RBAMS:2022:3211

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
13/220180-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte in het onderzoek Cobra

Op 10 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/220180-21, waarin het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte is afgewezen. De rechtbank heeft echter besloten om de voorlopige hechtenis van de verdachte te schorsen, ondanks de geschokte rechtsorde die als grond voor de voorlopige hechtenis werd aangevoerd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met verschillende factoren, waaronder het tijdsverloop van 29 jaar sinds de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die langdurig in detentie heeft gezeten onder moeilijke omstandigheden in het buitenland, en het reclasseringsadvies dat de schorsing van de voorlopige hechtenis adviseert.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ernstige bezwaren tegen de verdachte nog steeds bestaan, onderbouwd door getuigenverklaringen en andere bewijsstukken die wijzen op zijn betrokkenheid bij een dubbele moord. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er nog onderzoek loopt bij de rechter-commissaris en dat getuigenverhoren gepland zijn, wat de mogelijkheid van een hoger beroep en cassatieprocedure met zich meebrengt. Dit alles maakt dat een onherroepelijke beslissing over de verdenking van de verdachte niet op korte termijn te verwachten is.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak en het uitgangspunt dat een verdachte die nog niet is veroordeeld zijn berechting in vrijheid mag afwachten, er termen aanwezig zijn om de voorlopige hechtenis te schorsen. De schorsing gaat in op 13 juni 2022 en is onderworpen aan voorwaarden, waaronder dat de verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis onttrekt en zich aan alle oproepingen van justitie of politie houdt. De beslissing is genomen door mr. R.A. Overbosch, voorzitter, en mrs. J. Thomas en E.G.C. Groenendaal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Baaijens, griffier.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/220180-21

Uitspraakdatum: 10 juni 2022
De rechtbank heeft kennis genomen van het ter terechtzitting van 9 juni 2022 gedane verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis van:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1951,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [naam PI] .
De rechtbank heeft acht geslagen op het dossier, waaronder de stukken die op de voorlopige hechtenis van verdachte betrekking hebben. Voorts heeft zij de pro forma behandeling van de strafzaak tegen verdachte ter terechtzitting van 9 juni 2022 in aanmerking genomen.
Ernstige bezwaren
Gebleken is dat de verdenking en bezwaren die tot het verlenen van het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid, ook thans nog bestaan. Het dossier bevat in de eerste plaats verklaringen van diverse getuigen die hebben verklaard dat zij van direct betrokkenen – die inmiddels onherroepelijk zijn veroordeeld voor hun rol als medepleger bij de dubbele moord – hebben gehoord dat verdachte als opdrachtgever daarbij betrokken is geweest. Daarnaast zijn er telefoon- en semafooncontacten rondom het tijdstip van de moorden en ook in de periode daarvoor, die voornoemde getuigenverklaringen ondersteunen en wijzen op betrokkenheid van verdachte in deze zaak. Voorts kan uit het dossier worden afgeleid dat de toenmalige partner van verdachte kort voor de dubbele moord bij haar zus, die destijds werkzaam was bij PTT/KPN, navraag heeft gedaan – door middel van een telefoonnummer – naar het adres van het beoogde slachtoffer van de liquidatie. Tevens bevat het dossier aanwijzingen dat sprake was van een aanzienlijke geldschuld van verdachte bij het slachtoffer, hetgeen aansluit bij het door de verschillende getuigen genoemde motief (van verdachte) voor de moorden.
Door de verdediging zijn omstandigheden naar voren gebracht die nader onderzoek, voor zover mogelijk, rechtvaardigen. Deze omstandigheden doen vooralsnog echter onvoldoende af aan de voornoemde ernstige bezwaren, met name gelet op de identiteit van de uitvoerders van de dubbele moord – welke ook niet wordt betwist door de verdediging – en hun relatie tot verdachte.
Gronden
Ten aanzien van de geschokte rechtsorde overweegt de rechtbank als volgt. Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt en ter zake waarvan jegens verdachte ernstige bezwaren bestaan, betreft een dubbele moord in het criminele circuit. Deze heeft zowel destijds, alsook daarna, veel publieke verontwaardiging en (media-)aandacht teweeg gebracht en doet dat nog steeds, getuige ook de media-aandacht voor de zaak jegens verdachte en de zitting van 9 juni 2022. Er heerst bovendien op dit moment veel onrust en verontwaardiging in de samenleving over het excessieve geweld in het criminele milieu. Dat maakt dat vrijlating van iemand die wordt verdacht van zo’n ernstig feit, waarbij niet alleen het beoogde doel van de liquidatie maar ook diens partner is neergeschoten op de openbare weg voor de woning van de slachtoffers, in beginsel veel maatschappelijke beroering en onrust teweeg brengt. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank, ondanks het tijdsverloop sinds het plaatsvinden van de feiten, thans nog steeds sprake van de grond geschokte rechtsorde.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van collusiegevaar, zodat de onderzoeksgrond niet (langer) aanwezig word geacht.
Artikel 67a lid 3 Sv
De rechtbank is van oordeel dat een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering op dit moment nog niet aan de orde is.
Afwijzing verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
Op grond van het voorgaande wordt het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen.
Verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis
De rechtbank acht evenwel – ondanks de geschokte rechtsorde als grond voor de voorlopige hechtenis – termen aanwezig de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte te bevelen. De rechtbank heeft hierbij de volgende omstandigheden in aanmerking genomen.
Er is sprake van een tijdsverloop van 29 jaren sinds het plaatsvinden van de feiten. Verdachte heeft daarna ongeveer 17 jaren (vanaf 2004 tot 2021) in detentie doorgebracht in het buitenland onder moeilijke omstandigheden. In die periode heeft hij zijn familie niet kunnen zien. Inmiddels is verdachte op leeftijd en heeft hij een broze gezondheid, waarbij onder meer sprake is van hartproblemen.
Op dit moment loopt er in de onderhavige zaak nog onderzoek bij de rechter-commissaris en zijn er getuigenverhoren gepland. Het is niet uitgesloten dat (mede) naar aanleiding hiervan nog nader onderzoek zal plaatsvinden. Daar komt bij dat gezien het verloop van het proces jegens de uitvoerders van deze feiten, ook in deze zaak – naar het zich laat aanzien – sprake zal zijn van een mogelijk hoger beroep en een cassatieprocedure, zodat een onherroepelijke rechterlijke beslissing over de verdenking niet op korte termijn aan de orde is.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 22 februari 2022 waarin de reclassering adviseert de voorlopige hechtenis te schorsen.
Bij deze stand van zaken overweegt de rechtbank – met inachtneming van het uitgangspunt dat de verdachte die nog niet door een daartoe bevoegde rechter is veroordeeld zijn berechting in vrijheid mag afwachten – dat op dit moment de specifieke omstandigheden van het geval (zoals voornoemd) aanleiding geven tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 13 juni 2022.
Aan de schorsing worden na te noemen voorwaarden verbonden.

BESLISSING:

Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Beveelt de
schorsingvan de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van
13 juni 2022onder na te noemen voorwaarden:
1. verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis onttrekken, als het bevel tot schorsing wordt opgeheven;
2. indien verdachte wegens de feiten waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen tot een andere straf dan vervangende vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zal verdachte zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet onttrekken;
3. verdachte zal aan iedere oproeping in deze zaak van de kant van justitie of politie gevolg geven;
4. verdachte zal zich gedurende de schorsing niet aan een misdrijf schuldig maken;
5. verdachte zal de rechtbank en de officier van justitie schriftelijk van iedere adreswijziging op de hoogte stellen;
Deze beslissing is genomen op 10 juni 2022 door:
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J. Thomas en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Baaijens, griffier.
Deze beslissing is alleen ondertekend door de voorzitter en de griffier