In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de afwijzing van een aanvraag voor een Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten (IVA-uitkering). [Eiseres] had eerder een loongerelateerde WIA-uitkering ontvangen, maar deze werd per 26 maart 2021 beëindigd. Hiertegen maakte zij bezwaar en diende zij een verzoek om voorlopige voorziening in, wat leidde tot schorsing van het beëindigingsbesluit. Het UWV verklaarde het bezwaar van [eiseres] op 8 september 2021 gegrond, waarna zij een WIA-loonaanvullingsuitkering ontving. Desondanks stelde [eiseres] dat zij recht had op een IVA-uitkering, wat leidde tot de onderhavige procedure.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] volledig arbeidsongeschikt is, maar het geschil betreft de vraag of deze arbeidsongeschiktheid duurzaam is. De verzekeringsartsen van het UWV hebben geconcludeerd dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid, ondanks de medische klachten van [eiseres], waaronder het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS/ME) en posturaal orthostatisch tachycardiesyndroom (POTS). De rechtbank heeft de argumenten van de verzekeringsartsen gevolgd en geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] duurzaam is. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante wetgeving en eerdere rechtspraak.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van [eiseres] ongegrond verklaard en de aanvraag voor de IVA-uitkering afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.