ECLI:NL:RBAMS:2022:3156

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5412
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en recht op hoorzitting

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Rotterdam, en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. Eiseres had een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen, omdat zij op 23 september 2021 om 13:47 uur met haar auto geparkeerd stond zonder parkeerbelasting te betalen. Eiseres stelde dat zij aan het laden en lossen was en dat er geen hoorzitting had plaatsgevonden, wat volgens haar een schending van haar rechten was. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, waarop eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting op 11 april 2022 was eiseres niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd. De rechtbank overwoog dat er geen hoorzitting had hoeven plaatsvinden, omdat eiseres hier niet om had verzocht. De rechtbank concludeerde dat de scans van de auto niet aantonen dat er sprake was van laden en lossen, en dat de auto van eiseres geparkeerd stond, waardoor de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Eiseres had ook aangevoerd dat zij deels op het trottoir had geparkeerd, maar de rechtbank oordeelde dat de auto volledig in het parkeervak stond en er geen overtreding van de Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en er geen aanleiding was voor vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5412

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: B. de Jong),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Met een besluit van 30 september 2021 heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan eiseres opgelegd.
Met de uitspraak op bezwaar van 26 oktober 2021 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 11 april 2022. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De heffingsambtenaar is verschenen in de persoon van [naam] .

Overwegingen

1. Aan eiseres is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat zij met haar auto met kenteken [kenteken] op 23 september 2021 om 13:47 uur geparkeerd stond ter hoogte van [adres] zonder daarvoor parkeerbelasting betaald te hebben.
2. Met de bestreden uitspraak is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres was verplicht om meteen parkeerbelasting te betalen. Volgens de heffingsambtenaar is niet gebleken dat er sprake was van laden en lossen.
Standpunt eiseres
3. Volgens eiseres is het recht op een hoorzitting door de heffingsambtenaar geschonden. Bovendien had volgens eiseres geen naheffingsaanslag opgelegd moeten worden aangezien eiseres aan het laden en lossen was. Eiseres stelt dat er sprake is van strijd met artikel 10 van het RVV 1990 [1] , waardoor er geen sprake is van parkeren in de zin van de gemeentewet en de belastingverordening.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de AWR [2] geldt dat in afwijking van artikel 7:2 van de Awb [3] de belanghebbende wordt gehoord op zijn verzoek.
5. In artikel 9, eerste lid, van het BFB [4] is bepaald dat het initiatief voor het horen van een belanghebbende bij de inspecteur ligt (conform artikel 7:2 van de Awb en in afwijking van artikel 25, eerste lid, AWR). Dit geldt niet bij zogenoemde impliciete bezwaren, bijvoorbeeld in de vorm van een alsnog ingediende aangifte of bezwaren die hun grondslag vinden in artikel 24a, tweede lid, AWR. In die gevallen hoeft de inspecteur de belanghebbende dus niet op eigen initiatief uit te nodigen voor een hoorgesprek.
6. In artikel 9, tweede lid, van het BFB geldt dat wanneer de belanghebbende niet binnen een door de inspecteur gestelde termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht om gehoord te worden, de inspecteur kan afzien van het horen (zie artikel 7:3, letter d, Awb). De inspecteur maakt hiervan melding in de uitspraak op bezwaar. Zo nodig verifieert de inspecteur of de belanghebbende de uitnodiging om gehoord te worden ontvangen heeft.
7. Op grond van artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990 geldt dat andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 de rijbaan gebruiken. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.
8. Artikel 2 van de Verordening [5] bepaalt dat onder parkeren het volgende wordt verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Het oordeel van de rechtbank
Hoorzitting
9. De rechtbank vindt dat er terecht geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Artikel 9, tweede lid, van het BFB is namelijk alleen van toepassing op rijksbelastingen en dus niet op lokale belastingen zoals in dit geval. In dit geval is artikel 25, eerste lid, van de AWR van toepassing wat betekent dat eiseres alleen gehoord wordt op haar eigen verzoek. Eiseres heeft in bezwaar niet om een hoorzitting verzocht.

Is er sprake geweest van laden en lossen?

10. De rechtbank vindt dat er geen sprake is van laden en lossen. Uit de scanfoto’s blijkt namelijk niet dat eiseres aan het laden en lossen was. De rechtbank volgt het standpunt van de heffingsambtenaar dat op de scanfoto’s niet te zien is dat de autodeuren open stonden of er personen naast de auto stonden. De auto van eiseres stond dus geparkeerd waardoor er parkeerbelasting verschuldigd was.
11. Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiseres op het trottoir geparkeerd heeft waardoor er geen sprake is van parkeren. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo dat omdat zij deels op de het trottoir heeft geparkeerd er sprake is van een overtreding van de RVV 1990 waardoor de heffingsambtenaar geen naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft kunnen opleggen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond niet slagen. Uit de scanfoto’s blijkt namelijk dat de auto niet deels op het trottoir stond, maar volledig in het parkeervak was geparkeerd. Er is daarom geen sprake van een overtreding van de RVV 1990. Voor zover er wel sprake van zou zijn geweest van het deels neerzetten van de auto op het trottoir betekent dat op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad [6] ook niet dat de heffingsambtenaar geen naheffingsaanslag parkeerbelasting had kunnen opleggen.
13. Nu de rechtbank in het hiervoor overwogene heeft geoordeeld dat er geen sprake is van laden en lossen of een overtreding op grond van de RVV 1990 heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
15. Voor een vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. de Rooij, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Voluit: Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
2.Voluit: Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Voluit: Algemene wet bestuursrecht.
4.Voluit: Besluit Fiscaal Bestuursrecht.
5.Voluit: Verordening parkeerbelastingen Amsterdam 2021.
6.Zie bijvoorbeeld het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:156.