Overwegingen
1. Aan eiseres is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat zij met haar auto met kenteken [kenteken] op 23 september 2021 om 13:47 uur geparkeerd stond ter hoogte van [adres] zonder daarvoor parkeerbelasting betaald te hebben.
2. Met de bestreden uitspraak is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres was verplicht om meteen parkeerbelasting te betalen. Volgens de heffingsambtenaar is niet gebleken dat er sprake was van laden en lossen.
3. Volgens eiseres is het recht op een hoorzitting door de heffingsambtenaar geschonden. Bovendien had volgens eiseres geen naheffingsaanslag opgelegd moeten worden aangezien eiseres aan het laden en lossen was. Eiseres stelt dat er sprake is van strijd met artikel 10 van het RVV 1990, waardoor er geen sprake is van parkeren in de zin van de gemeentewet en de belastingverordening.
4. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de AWRgeldt dat in afwijking van artikel 7:2 van de Awbde belanghebbende wordt gehoord op zijn verzoek.
5. In artikel 9, eerste lid, van het BFBis bepaald dat het initiatief voor het horen van een belanghebbende bij de inspecteur ligt (conform artikel 7:2 van de Awb en in afwijking van artikel 25, eerste lid, AWR). Dit geldt niet bij zogenoemde impliciete bezwaren, bijvoorbeeld in de vorm van een alsnog ingediende aangifte of bezwaren die hun grondslag vinden in artikel 24a, tweede lid, AWR. In die gevallen hoeft de inspecteur de belanghebbende dus niet op eigen initiatief uit te nodigen voor een hoorgesprek.
6. In artikel 9, tweede lid, van het BFB geldt dat wanneer de belanghebbende niet binnen een door de inspecteur gestelde termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht om gehoord te worden, de inspecteur kan afzien van het horen (zie artikel 7:3, letter d, Awb). De inspecteur maakt hiervan melding in de uitspraak op bezwaar. Zo nodig verifieert de inspecteur of de belanghebbende de uitnodiging om gehoord te worden ontvangen heeft.
7. Op grond van artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990 geldt dat andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 de rijbaan gebruiken. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.
8. Artikel 2 van de Verordeningbepaalt dat onder parkeren het volgende wordt verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Het oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank vindt dat er terecht geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Artikel 9, tweede lid, van het BFB is namelijk alleen van toepassing op rijksbelastingen en dus niet op lokale belastingen zoals in dit geval. In dit geval is artikel 25, eerste lid, van de AWR van toepassing wat betekent dat eiseres alleen gehoord wordt op haar eigen verzoek. Eiseres heeft in bezwaar niet om een hoorzitting verzocht.
Is er sprake geweest van laden en lossen?
10. De rechtbank vindt dat er geen sprake is van laden en lossen. Uit de scanfoto’s blijkt namelijk niet dat eiseres aan het laden en lossen was. De rechtbank volgt het standpunt van de heffingsambtenaar dat op de scanfoto’s niet te zien is dat de autodeuren open stonden of er personen naast de auto stonden. De auto van eiseres stond dus geparkeerd waardoor er parkeerbelasting verschuldigd was.
11. Eiseres heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiseres op het trottoir geparkeerd heeft waardoor er geen sprake is van parkeren. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo dat omdat zij deels op de het trottoir heeft geparkeerd er sprake is van een overtreding van de RVV 1990 waardoor de heffingsambtenaar geen naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft kunnen opleggen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond niet slagen. Uit de scanfoto’s blijkt namelijk dat de auto niet deels op het trottoir stond, maar volledig in het parkeervak was geparkeerd. Er is daarom geen sprake van een overtreding van de RVV 1990. Voor zover er wel sprake van zou zijn geweest van het deels neerzetten van de auto op het trottoir betekent dat op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raadook niet dat de heffingsambtenaar geen naheffingsaanslag parkeerbelasting had kunnen opleggen.
13. Nu de rechtbank in het hiervoor overwogene heeft geoordeeld dat er geen sprake is van laden en lossen of een overtreding op grond van de RVV 1990 heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd.
14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
15. Voor een vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.