ECLI:NL:RBAMS:2022:3119

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
C/13/717207 / FA RK 22-2776
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing van de klachtencommissie inzake medicatietoediening en wilsbekwaamheid

Op 2 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak waarin verzoeker, geboren in 1961 en verblijvende in een GGZ-instelling, een klacht indiende tegen de beslissing van de klachtencommissie GGZ Amsterdam. Deze klacht betrof de toediening van medicatie, die volgens verzoeker niet op de juiste wijze was gecommuniceerd en waarbij zijn wilsbekwaamheid niet was vastgesteld. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, de ingediende stukken en de mondelinge behandeling die plaatsvond op 30 mei 2022. Tijdens deze zitting zijn verzoeker, zijn advocaat, en deskundigen van de zorgaanbieder gehoord.

De rechtbank oordeelde dat de klachtencommissie de klacht van verzoeker op goede gronden ongegrond had verklaard. De rechtbank stelde vast dat de beslissing tot medicatietoediening schriftelijk aan verzoeker was meegedeeld en dat er voldoende bewijs was dat verzoeker ten tijde van de beslissing een psychische stoornis had die ernstig nadeel veroorzaakte. De rechtbank concludeerde dat de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid in acht waren genomen bij de beslissing tot medicatietoediening. Het beroep van verzoeker werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De beschikking werd gegeven door rechter A.K. Mireku, in tegenwoordigheid van griffier M. Amarki.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/717207 / FA RK 22-2776
Beschikking van 2 juni 2022 van de rechtbank Amsterdam op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verblijvende te Amsterdam, GGZ inGeest, locatie [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. J. Kuijper,
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker ingediend op 7 april 2022 bij de klachtencommissie GGZ Amsterdam (hierna: de klachtencommissie).
Als belanghebbende in deze procedure wordt aangemerkt:
de zorgaanbieder GGZ inGeest,gevestigd te Amsterdam.

1.Procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van
- het verzoek, ingediend door de advocaat van verzoeker, ontvangen door de griffie op 8 mei 2022;
- de ter zitting overgelegde nadere stukken, te weten brieven van verzoeker waarin hij correspondeert over zijn woning met onder andere zijn behandelaren.
De mondelinge behandeling van dit verzoek stond aanvankelijk ingepland op 17 mei 2022. De rechtbank heeft toen de zaak op voorhand aangehouden, omdat verzoeker ongeoorloofd afwezig was en de advocaat hem niet heeft kunnen spreken.
De nieuwe mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 mei 2022 in de accommodatie van GGZ inGeest, locatie [verblijfplaats] . De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
- verzoeker;
- zijn advocaat, mr. J. Kuijper;
- I. Mendels, arts;
- H. Schaffels, geneesheer-directeur van GGZ inGeest.
Dit verzoek is tegelijkertijd behandeld met het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging (C/13/717012 / FA RK 22-2776), dat op 2 mei 2022 is ingekomen ter griffie van de rechtbank.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 24 februari 2022 is ten aanzien van verzoeker het verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging toegewezen. In deze beschikking is verplichte zorg in de vorm van onder andere het opnemen in een accommodatie en het toedienen van medicatie toegewezen.
2.2.
Op 1 april 2022 is verzoeker opgenomen in een accommodatie van GGZ inGeest vanwege een psychotisch beeld en zijn de behandelaren overgegaan tot het toepassen van verplichte zorg in vorm van medicatie.
2.3.
Op 7 april 2022 heeft verzoeker een klacht ingediend bij de klachtencommissie tegen de beslissing van de instelling om hem medicatie toe te dienen. Deze klacht is op 19 april 2022 ongegrond verklaard.

3.3. Het verzoek

3.1.
Het verzoek richt zich tegen de beslissing van de geneesheer-directeur waarin is besloten tot het toepassen van verplichte zorg in de vorm van medicatie, waarbij aan de rechtbank wordt verzocht om deze beslissing te schorsen. Tevens wordt aan de rechtbank verzocht om een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe te kennen.
4. Beoordeling
4.1.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de beslissing van de zorgverantwoordelijke waarmee is overgegaan tot het toedienen van medicatie niet schriftelijk aan hem is uitgereikt. Voor zover dit wel is gebeurd, stelt verzoeker dat deze beslissing in strijd is met artikel 2:1 lid 6 in samenhang gelezen met artikel 8:9 lid 4 van de Wvggz. Er bevindt zich in het dossier geen verklaring over de wilsbekwaamheid. De onafhankelijke psychiater die de medische verklaring in het kader van de vorige procedure heeft opgesteld, heeft zich daar evenmin over uitgelaten. Verzoeker stelt zich verder op het standpunt dat bij de beslissing tot het toedienen van medicatie de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid niet in acht zijn genomen.
4.2.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het al dan niet uitreiken van de beslissing van de zorgverantwoordelijke als volgt. In de beslissing van de klachtencommissie staat onder het kopje ‘feiten en omstandigheden’ dat de beslissing tot het toepassen van verplichte zorg in de vorm van het opnemen in een accommodatie en het toedienen van medicatie aan verzoeker is medegedeeld en bij brief van 1 april 2022 schriftelijk aan verzoeker is aangezegd. De geneesheer-directeur heeft dit tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. De rechtbank heeft geen reden om hiervan te twijfelen en gaat er dus van uit dat de beslissing van de zorgverantwoordelijke aan verzoeker schriftelijk is uitgereikt.
4.3.
Ten aanzien van de beoordeling van de wilsbekwaamheid overweegt de rechtbank als volgt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 februari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:123) bepaald dat als betrokkene tijdens de procedure tot het verlenen van een zorgmachtiging een voldoende toegelicht bezwaar maakt tegen de voorgestelde verplichte zorg en de situaties als bedoeld in art. 2:1 lid 6, aanhef en onder b, van de Wvggz zich niet voordoen, de rechter dient te beoordelen of betrokkene wilsbekwaam is. Hiertoe dient, als daarover in de medische verklaring niet is gerapporteerd, een verklaring te worden gevraagd van een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog waaruit blijkt of betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is. Indien uit de medische verklaring of uit de hiervoor bedoelde verklaring van een onafhankelijk arts of klinisch psycholoog blijkt dat betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is, dient diens bezwaar tegen de verplichte zorg te worden gehonoreerd. Gelet op de verwijzing naar artikel 2:1, lid 6 van de Wvggz, hoeft de wilsbekwaamheid van verzoeker niet op deze wijze te worden beoordeeld als sprake is van onder meer levensgevaar of als aanzienlijk risico bestaat dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is. In de medische verklaring die in het kader van de vorige procedure is afgegeven is gemotiveerd uiteengezet dat het ernstig nadeel onder meer bestond uit het veroorzaken van levensgevaar. Verzoeker was een pan op het vuur vergeten waarna rookontwikkeling is ontstaan en de buren de hulpdiensten hebben ingeschakeld. De onafhankelijke psychiater had zich dus in dit geval niet hoeven uitlaten over de wilsbekwaamheid van verzoeker.
4.4.
Wat betreft de proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid van de maatregel overweegt de rechtbank dat voldoende is gebleken dat ten tijde van de beslissing van de zorgverantwoordelijke bij verzoeker sprake was van een psychische stoornis waaruit ernstig nadeel voortvloeide. De stoornis en ernstig nadeel zijn in de vorige zorgmachtigingsprocedure uitgebreid aan de orde gekomen en tijdens de klachtenprocedure waren ook deskundigen aanwezig die de medische situatie van verzoeker (mede) hebben beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank bestond dan ook voldoende aanleiding voor het toepassen van verplichte zorg in de vorm van het toedienen van medicatie, omdat behandeling met medicatie in het verleden effectief is gebleken. Daarnaast is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat verzoeker inmiddels is ingesteld op medicatie en dat hij is opgeknapt dankzij de medicatie. Het is van belang dat verzoeker klinisch goed wordt ingesteld op medicatie en dat de behandeling na ontslag in een ambulante setting wordt voortgezet. Door medicatietoediening en toezicht daarop vanuit het ambulant team wordt stabiliteit gewaarborgd en kan verzoeker zijn woning behouden. Dit is immers wat hij zelf ook wil. De rechtbank is van oordeel dat de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid bij de beslissing tot het toedienen van medicatie in acht zijn genomen.
4.5.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de klachtencommissie de klacht van verzoeker op goede gronden ongegrond heeft verklaard. Het beroep van verzoeker zal daarom ongegrond worden verklaard. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, behoeft het schorsingsverzoek geen behandeling en is geen grondslag voor een vordering tot schadevergoeding.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de klacht van verzoeker ongegrond;
- wijst af het verzoek tot schadevergoeding.
Deze beschikking is op 2 juni 2022 gegeven door mr. A.K. Mireku, rechter, in tegenwoordigheid van M. Amarki, griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open
.Tegen deze beschikking betreffende het verzoek om schadevergoeding staat het rechtsmiddel van hoger beroep open
.