Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[gedaagde 2],
[gedaagde 4],
1.De procedure
- het incidenteel vonnis van 17 mei 2017, waarin de rechtbank zich bevoegd heeft verklaard om van de vorderingen in de hoofdzaak en het incident ex artikel 843a Rv kennis te nemen en waarbij de vordering in dat incident is afgewezen;
- de rolbeslissing van 23 augustus 2017 waarmee de hoofdzaak is geschorst in verband met het tegen het incidentele vonnis van 17 mei 2017 ingestelde hoger beroep;
- het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 augustus 2018, waarin het incidentele vonnis is bekrachtigd en de zaak naar de rechtbank is verwezen om op de hoofdzaak te worden beslist;
- het arrest van het gerechtshof Amsterdam 4 september 2018, waarin is bepaald dat tegen het arrest van 14 augustus 2018 onmiddellijk cassatieberoep kan worden ingesteld;
- de ambtshalve doorhaling van de zaak bij de rechtbank op 3 oktober 2018;
- de arresten van de Hoge Raad van 12 juni 2020, waarin de cassatieberoepen zijn verworpen;
- de heropening van de zaak bij de rechtbank op 19 augustus 2020, op verzoek van PTV;
- de conclusie van antwoord van 11 november 2020 van UIH en [gedaagde 2] , met producties;
- de conclusie van antwoord van 11 november 2020 van [gedaagde 4] , met producties;
- de op 11 november 2020 aan Tokeyna verleende akte niet dienen;
- de tussenuitspraak van 16 december 2020, waarin is beslist dat schriftelijk zal worden voortgeprocedeerd;
- de conclusie van repliek van PTV van 7 april 2021, met producties;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde 4] van 28 juli 2021, met producties;
- de conclusie van dupliek van UIH en [gedaagde 2] van 6 oktober 2021, tevens houdende een aanhoudingsverzoek, met producties;
- de akte uitlaten aanhoudingsverzoek van PTV van 20 oktober 2021;
- de rolbeslissing van 10 november 2021 waarin het aanhoudingsverzoek van UIH en [gedaagde 2] is afgewezen;
- het proces-verbaal van de op 21 april 2022 gehouden mondelinge behandeling en de daarin genoemde processtukken
- de reactie per e-mail van 25 mei 2022 van UIH en [gedaagde 2] op het proces-verbaal.
2.Inleiding
Declaration of Trustvan 25 november 2013 houdt [gedaagde 2] de aandelen voor Unitel. Bij brief van 26 juli 2020 heeft [gedaagde 2] Unitel medegedeeld af te treden als bestuurder van Tokeyna en verzocht de levering van de aandelen in Tokeyna aan Unitel te voltooien. In het aandelenregister staat dat de aandelenoverdracht al op 25 november 2013 heeft plaatsgevonden.
promissory share chargesen een
promissory credit plegdeovereengekomen, waarin UIH toezegt zekerheidsrechten te vestigen als zij in verzuim is met terugbetaling.
Services Agreement(hierna: de Serviceovereenkomst) aangegaan, op grond waarvan Tokeyna verplicht was diensten te verrichten voor Unitel. Als tegenprestatie werd een vergoeding voor Tokeyna van 7% van de maandelijkse omzet van Unitel overeengekomen. Over 2013 bedroeg de vergoeding voor Tokeyna circa USD 155 miljoen.
4.Het geschil
5.De beoordeling
Toepasselijk recht
- professor [naam 3] (PTV),
- [naam 4] (PTV),
- professor [naam 5] (PTV),
- professor [naam 6] ( [gedaagde 2] en UIH),
- [naam 7] ( [gedaagde 2] en UIH) en
- professor [naam 8] ( [gedaagde 4] ).
The exercise of a right is illegitimate when the holder manifestly exceeds the limits imposed by good faith, good morals or the social or economic purpose of the right in question.
directly.De bepaling van 79 PCC houdt dus in:
(…) for damages that theydirectlycause (…). De door partijen ingebrachte opinies zijn het er in meerderheid over eens dat het weglaten van het woord
directlyvoor de uitleg van de bepaling niet relevant is. Zie op dit punt echter de opinie van [naam 5] zoals besproken onder 5.12.
- bestuurders in het belang van de vennootschap moeten handelen (artikel 69 ACL);
- de vennootschap geen grote leningen aan bestuurders mag verstrekken en geen transacties met bestuurders mag aangaan zonder voorafgaande toestemming van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen (artikel 418 ACL);
- er geen vermogensbestanddelen aan de vennootschap mogen worden onttrokken zonder voorafgaande toestemming van de algemene vergadering van aandeelhouders (artikel 32 lid 1 ACL);
- uitkeringen evenredig over alle aandeelhouders moeten worden verdeeld (artikel 24 ACL).
protective rule)jegens de aandeelhouder, zodat die schade rechtstreeks kan worden gevorderd van de bestuurder. Het (weggevallen) begrip ‘
directly’ in artikel 84 ACL (artikel 79 PCC) ziet volgens hem dus niet op de schade maar op de normschending. [naam 5] vervolgt zijn betoog door erop te wijzen dat de artikelen 418, 32 en 24 ACL
protective rulesin de zin van artikel 483 lid 1 CC zijn die mede zijn gericht op de bescherming van aandeelhouders, omdat ze beogen te voorkomen dat gelden aan de vennootschap worden onttrokken ten voordele van bestuurders. Daarmee in strijd handelen is dus een schending van een
protective rule, aldus [naam 5] . Deze stelling heeft hij niet met uitspraken onderbouwd. Bovendien geldt dat ook als geld onttrokken wordt aan de vennootschap ten voordele van de bestuurders het in de eerste plaats de vennootschap is die daardoor schade lijdt, terwijl de schade die de aandeelhouders daardoor lijden indirecte schade is, zodat niet is in te zien waarom die schade anders benaderd zou moeten worden dan andere schade die door onrechtmatig handelen aan de vennootschap is toegebracht. Deze opinie overtuigt de rechtbank dan ook evenmin.
pricinghad moeten uitonderhandelen, en dat door het uitblijven van die pogingen PTV als aandeelhouder vergoedbare schade heeft geleden. Aldus resteert een dermate dun verwijt dat het voor PTV vanaf de Unwind duidelijk had moeten zijn dat haar zaak tegen [gedaagde 4] kansloos was. Na de Unwind had PTV de zaak tegen [gedaagde 4] dan ook moeten staken, gelet op [gedaagde 4] belangen om gevrijwaard te blijven van een kansloze, tijdrovende, mentaal belastende en voor hem als privépersoon kostbare procedure, waarbij hij werd aangesproken als hoofdelijk medeschuldenaar voor een bedrag van USD 464 miljoen. Door de procedure tegen [gedaagde 4] toch door te zetten heeft PTV misbruik gemaakt van haar procesrecht. Dit leidt ertoe dat PTV de werkelijke proceskosten van [gedaagde 4] moet vergoeden die [gedaagde 4] sinds 23 maart 2016 in deze procedure heeft gemaakt. Omdat [gedaagde 4] kosten tot 17 mei 2019 door Unitel werden betaald, gaat het om zijn kosten vanaf die datum.