ECLI:NL:RBAMS:2022:3104

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
6 juni 2022
Zaaknummer
13/019448-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte met meerdere tenlasteleggingen, waaronder bedreiging en belediging, en oplegging van ISD-maatregel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 10 mei 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die meerdere strafbare feiten heeft gepleegd, waaronder bedreiging en belediging. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 1969 en gedetineerd, is beschuldigd van het verstrekken van verdovende middelen, bedreiging van slachtoffers en belediging van politieambtenaren. Tijdens de zitting op 26 april 2022 heeft de officier van justitie, mr. B. Hogewind, zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. F. van Baarlen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk cocaïne en heroïne heeft verstrekt en dat hij slachtoffers heeft bedreigd met geweld. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging van de verdachte voor de belediging van een slachtoffer, omdat er geen klacht was ingediend. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de overige tenlastegelegde feiten en heeft de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook een keukenmes verbeurd verklaard en verdovende middelen onttrokken aan het verkeer. De beslissing is genomen op basis van de ernst van de feiten en de recidivekans van de verdachte, die bekend staat als zorgmijder en een geschiedenis van gewelddadig gedrag heeft.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/019448-22 (A) 13/285047-21 (B) 13/341346-21 (C) 13/165021-16 (TUL)
Datum uitspraak: 10 mei 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna, als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Hogewind, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. van Baarlen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort en eenvoudig weergeven, ten laste gelegd:
zaak A:
Het verstrekken, vervoeren of aanwezig hebben op 22 januari 2022 te Amsterdam van 1,9 gram cocaïne en 2,1 gram heroïne;
zaak B:
De bedreiging op 2 oktober 2021 te Amsterdam van [slachtoffer 1] ;
zaak C:
1. De bedreiging op 6 december 2021 te Amsterdam van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
;
2 De belediging op 6 december 2021 te Amsterdam van de politieambtenaren [naam verbalisant 1]
en/of [naam verbalisant 2] ;
3 De belediging op 6 december 2021 te Amsterdam van [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
In zaak C onder 3 is aan de verdachte onder meer een belediging tenlastegelegd van [slachtoffer 3] . Ingevolge het bepaalde in artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht wordt belediging niet vervolgd dan op klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Artikel 164, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat een dergelijke klacht mondeling of schriftelijk geschiedt bij de bevoegde ambtenaar, hetzij door de tot klacht gerechtigde in persoon, hetzij door een ander, daartoe door de tot klacht gerechtigde van een bijzondere schriftelijke volmacht voorzien. De rechtbank stelt vast dat zich in het strafdossier niet een zodanige klacht van [slachtoffer 3] bevindt en dat ook anderszins niet is komen vast te staan dat zij de vervolging ter zake van belediging heeft gewenst. Het enkele feit dat de [slachtoffer 3] aangifte heeft gedaan van bedreiging en daarin heeft genoemd dat verdachte haar ook uit heeft gescholden is ontoereikend om die bedoeling aan te nemen (vgl. HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1198).
Een en ander leidt tot het oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte met betrekking tot de belediging van [slachtoffer 3] .
3.2.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is voor het overige ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie en de verdediging die het standpunt hebben ingenomen dat het opzettelijk aanwezig hebben bewezen kan worden verklaard, het in zaak A tenlastegelegde verstrekken van de verdovende middelen bewezen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij nu en dan een bolletje verdovende middelen geeft tegen betaling. Op vragen van de voorzitter of de verdachte die bewuste dag ook verdovende middelen heeft verkocht, heeft verdachte geantwoord dat dat niet het geval is, maar dat hij iemand wat heeft gegeven. In het proces-verbaal van bevindingen in het dossier op bladzijde 01 en verder, relateert de verbalisant dat hij heeft waargenomen dat verdachte een klein wit bolletje uit een doorzichtig zakje haalde en dit witte bolletje in de linkerhand van NN2 neerlegde. Bij de insluitingsfouillering werd bij verdachte een tweetal gripzakjes aangetroffen met daarin meerdere bolletjes, wit en bruin. Uit laboratoriumonderzoek is vervolgens gebleken dat dit cocaïne en heroïne bevatte. Daarmee is voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte verdovende middelen heeft verstrekt.
4.2.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A:
op 22 januari 2022 te Amsterdam opzettelijk heeft verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne of heroïne;
ten aanzien van zaak B:
op 2 oktober 2021 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling door met een kettingslot op voornoemd slachtoffer af te lopen en met een kettingslot in de richting van voornoemd slachtoffer te zwaaien;
ten aanzien van zaak C onder 1:
op 6 december 2021 te Amsterdam [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling door aan die [slachtoffer 3] een mes te tonen en door fietskettingen in zijn handen te nemen en hiermee te zwaaien in hun richting en hen de woorden toe te voegen: “Ik weet je te vinden, ik weet waar je woont. Ik krijg je nog wel”;
ten aanzien van zaak C onder 2:
op 6 december 2021 te Amsterdam opzettelijk politieambtenaren, [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , hoofdagenten bij de Eenheid Amsterdam, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening in hun tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door hen de woorden toe te voegen: “Jullie zijn racisten” en “Jullie agenten zijn allemaal pedofielen” en “Jullie vinden het heerlijk om op donkere kinderen te jagen”;
ten aanzien van zaak C onder 3:
op 6 december 2021 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 2] in haar tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door haar het woord toe te voegen: “Kankerhoer”.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren en dat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen. Zij heeft aangevoerd dat verdachte voldoet aan zowel de harde als de zachte criteria voor het opleggen van de maatregel. Verdachte is volgens het reclasseringsrapport van 1 april 2022 zorg-mijdend, zodat niets anders rest dan het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte in detentie niet gemotiveerd is voor interventies, zodat het opleggen van de ISD-maatregel neer zal komen op vastzitten voor langere duur dan de feiten rechtvaardigen. Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat de alternatieven nog niet zijn uitgeput. Zij heeft verzocht de ISD-maatregel voor kortere duur op te leggen, dan wel in voorwaardelijke vorm.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 1 april 2022, opgemaakt door [naam] .
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
“Kijkend naar het dossier is er sprake van een hoge mate van instabiliteit op diverse leefgebieden. Betrokkene zou een zwervend bestaan leiden, er zijn aanwijzingen voor een cannabisverslaving, er is geen steunend netwerk en betrokkene is bekend als zorgmijder. Door zijn agressieve en grensoverschrijdende houding jegens hulpverleners heeft betrokkene diverse trajecten in het verleden gesaboteerd, onder andere op het gebied van wonen en ambulante behandeling. Zo stagneerden ambulante behandelingen bij [kliniek] en het [instantie 1] van Inforsa vanwege de agressieve houding van betrokkene. Voor wonen geldt hetzelfde; betrokkene kreeg bijvoorbeeld pandverboden bij het Leger des Heils opgelegd. Ook heeft betrokkene bij herhaling aangegeven niet te willen meewerken aan soortgelijke woontrajecten 'maar gewoon een huis te willen’. Ook nu is er nog sprake van een pandverbod bij WPI, waarbij betrokkene alleen zijn post mag ophalen, maar zijn consulent niet meer mag spreken.
Blijkens het dossier is betrokkene op bepaalde momenten in het verleden wel benaderbaar geweest als hij heel omzichtig werd aangesproken, en zou hij destijds ook open hebben gestaan voor hulp. Helaas zijn alle trajecten toch vroegtijdig beëindigd, omdat zijn complexe persoonlijkheidsstructuur de samenwerking negatief beïnvloedde.
Er is geen recente diagnostiek voorhanden. Betrokkene werd in 2007 en 2012 onderzocht in het [observatiekliniek] maar weigerde medewerking. Ook aan een Pro Justitia consult in 2014 weigerde hij zijn medewerking. De meest recente diagnostiek dateert derhalve uit 2010 en is van een GZ psychologe. Zij constateerde een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken en cannabisafhankelijkheid. Deze diagnostiek is inmiddels echter sterk verouderd.
Om te komen tot mogelijke interventies, zoals een klinische opname, is het uitvoeren van diagnostiek absoluut noodzakelijk. Zeker ook omdat betrokkene bekend is met cannabisgebruik. Dit jarenlange gebruik kan in geval van een al aanwezige psychische kwetsbaarheid leiden tot een verdere psychische ontregeling.
Vanwege de zorgmijdende en agressieve houding van betrokkene, de hoge kans op recidive in combinatie met het feit dat hij consequent weigert met de reclassering in gesprek te gaan of samen te werken met andere zorgaanbieders, zijn wij van mening dat hij ook aan de zachte ISD criteria voldoet en rest ons niets anders dan de onvoorwaardelijke ISD maatregel te adviseren. Binnen die maatregel kan diagnostiek plaatsvinden, om te komen tot passende interventies.“
Het rapport houdt verder in dat door de reclassering de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. Ook de kans op letsel wordt als hoog ingeschat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat betrokkene zowel ter zake van vermogensdelicten als van geweldsdelicten werd verdacht en/of is veroordeeld, dat betrokkene bij de politie te boek staat als wapengevaarlijk en dat hij vaak wordt aangetroffen met messen en koevoeten in zijn rugzak. De kans op onttrekking wordt eveneens ingeschat als hoog. Daartoe wordt gewezen op het verloop van eerdere reclasseringstrajecten, de zorgmijdende houding van betrokkene en het feit dat betrokkene consequent weigert met de reclassering in gesprek te gaan.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 26 april 2022 reclasseringswerker [naam] , verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa te Amsterdam, als deskundige gehoord. Zij heeft de inhoud van het rapport onderschreven en heeft benadrukt dat alternatieve drangkaders niet aan de orde zijn.
De rechtbank stelt vast dat met de bewezenverklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt: Hiervoor is bewezenverklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 maart 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode van 2 oktober 2021 tot en met 22 januari 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na de gehele tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 maart 2022 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Eerdere interventies hebben niet tot het gewenste effect van recidivevermindering geleid.
De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om 8 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen, om zicht te krijgen op de voortgang van het verkrijgen van de noodzakelijk geachte diagnostiek en het daarop gebaseerde behandelplan.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een keukenmes, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven verdovende middelen, te weten: 1,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, 2,01 gram van een materiaal bevattende heroïne en 1,43 gram hennep, die aan verdachte toebehoren, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze middelen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf onder zaak A, terwijl deze middelen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave
Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen en niet teruggegeven goederen, te weten 3 (drie) aardappelschilmesjes, een schroevendraaier, een ringsleutel, een zwart mes en een breekijzer, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 29 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/165021-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 oktober 2016 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een week met aftrek van voorarrest, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf evenwel afwijzen. Toewijzing van de vordering acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar wordt opgelegd en daarbij geen aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis wordt toegepast.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 38m, 38n, 57, 63, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet..

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van zaak B:
bedreiging met zware mishandeling;
ten aanzien van zaak C onder 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
ten aanzien van zaak C onder 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
ten aanzien van zaak C onder 3:
eenvoudige belediging.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het in zaak C onder 3 ten laste gelegde voor zover het [slachtoffer 3] betreft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van voorarrest.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie 8 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Verklaart verbeurd: een keukenmes.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: 1,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, 2,01 gram van een materiaal bevattende heroïne en 1,43 gram hennep.
Gelast de teruggave aan verdachte van: 3 aardappelschilmesjes, een schroevendraaier, een ringsleutel, een zwart mes en een breekijzer.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 28 oktober 2016 opgelegde voorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en A.H. Tiemens, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 mei 2022.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.