8.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 1 april 2022, opgemaakt door [naam] .
Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
“Kijkend naar het dossier is er sprake van een hoge mate van instabiliteit op diverse leefgebieden. Betrokkene zou een zwervend bestaan leiden, er zijn aanwijzingen voor een cannabisverslaving, er is geen steunend netwerk en betrokkene is bekend als zorgmijder. Door zijn agressieve en grensoverschrijdende houding jegens hulpverleners heeft betrokkene diverse trajecten in het verleden gesaboteerd, onder andere op het gebied van wonen en ambulante behandeling. Zo stagneerden ambulante behandelingen bij [kliniek] en het [instantie 1] van Inforsa vanwege de agressieve houding van betrokkene. Voor wonen geldt hetzelfde; betrokkene kreeg bijvoorbeeld pandverboden bij het Leger des Heils opgelegd. Ook heeft betrokkene bij herhaling aangegeven niet te willen meewerken aan soortgelijke woontrajecten 'maar gewoon een huis te willen’. Ook nu is er nog sprake van een pandverbod bij WPI, waarbij betrokkene alleen zijn post mag ophalen, maar zijn consulent niet meer mag spreken.
Blijkens het dossier is betrokkene op bepaalde momenten in het verleden wel benaderbaar geweest als hij heel omzichtig werd aangesproken, en zou hij destijds ook open hebben gestaan voor hulp. Helaas zijn alle trajecten toch vroegtijdig beëindigd, omdat zijn complexe persoonlijkheidsstructuur de samenwerking negatief beïnvloedde.
Er is geen recente diagnostiek voorhanden. Betrokkene werd in 2007 en 2012 onderzocht in het [observatiekliniek] maar weigerde medewerking. Ook aan een Pro Justitia consult in 2014 weigerde hij zijn medewerking. De meest recente diagnostiek dateert derhalve uit 2010 en is van een GZ psychologe. Zij constateerde een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken en cannabisafhankelijkheid. Deze diagnostiek is inmiddels echter sterk verouderd.
Om te komen tot mogelijke interventies, zoals een klinische opname, is het uitvoeren van diagnostiek absoluut noodzakelijk. Zeker ook omdat betrokkene bekend is met cannabisgebruik. Dit jarenlange gebruik kan in geval van een al aanwezige psychische kwetsbaarheid leiden tot een verdere psychische ontregeling.
Vanwege de zorgmijdende en agressieve houding van betrokkene, de hoge kans op recidive in combinatie met het feit dat hij consequent weigert met de reclassering in gesprek te gaan of samen te werken met andere zorgaanbieders, zijn wij van mening dat hij ook aan de zachte ISD criteria voldoet en rest ons niets anders dan de onvoorwaardelijke ISD maatregel te adviseren. Binnen die maatregel kan diagnostiek plaatsvinden, om te komen tot passende interventies.“
Het rapport houdt verder in dat door de reclassering de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. Ook de kans op letsel wordt als hoog ingeschat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat betrokkene zowel ter zake van vermogensdelicten als van geweldsdelicten werd verdacht en/of is veroordeeld, dat betrokkene bij de politie te boek staat als wapengevaarlijk en dat hij vaak wordt aangetroffen met messen en koevoeten in zijn rugzak. De kans op onttrekking wordt eveneens ingeschat als hoog. Daartoe wordt gewezen op het verloop van eerdere reclasseringstrajecten, de zorgmijdende houding van betrokkene en het feit dat betrokkene consequent weigert met de reclassering in gesprek te gaan.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 26 april 2022 reclasseringswerker [naam] , verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa te Amsterdam, als deskundige gehoord. Zij heeft de inhoud van het rapport onderschreven en heeft benadrukt dat alternatieve drangkaders niet aan de orde zijn.
De rechtbank stelt vast dat met de bewezenverklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt: Hiervoor is bewezenverklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 maart 2022 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode van 2 oktober 2021 tot en met 22 januari 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na de gehele tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 maart 2022 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Eerdere interventies hebben niet tot het gewenste effect van recidivevermindering geleid.
De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om 8 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen, om zicht te krijgen op de voortgang van het verkrijgen van de noodzakelijk geachte diagnostiek en het daarop gebaseerde behandelplan.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een keukenmes, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven verdovende middelen, te weten: 1,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, 2,01 gram van een materiaal bevattende heroïne en 1,43 gram hennep, die aan verdachte toebehoren, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze middelen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf onder zaak A, terwijl deze middelen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen en niet teruggegeven goederen, te weten 3 (drie) aardappelschilmesjes, een schroevendraaier, een ringsleutel, een zwart mes en een breekijzer, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 29 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/165021-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 oktober 2016 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een week met aftrek van voorarrest, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf evenwel afwijzen. Toewijzing van de vordering acht de rechtbank niet opportuun, omdat aan verdachte de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar wordt opgelegd en daarbij geen aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis wordt toegepast.