ECLI:NL:RBAMS:2022:3102

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
6 juni 2022
Zaaknummer
13/054510-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Britse verdachte op basis van een aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Britse verdachte, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd door een Britse rechter en dat de aanhouding en overlevering van de verdachte beoogt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de verdachte juist is en dat hij de Britse nationaliteit heeft. De verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om te worden gehoord en is vertegenwoordigd door zijn raadsman.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 17 mei 2022. De officier van justitie heeft de vordering ingediend op basis van de Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst EU-VK en de Overleveringswet. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor het nemen van een beslissing over de overlevering.

De rechtbank heeft de inhoud van het aanhoudingsbevel beoordeeld en geconcludeerd dat de beschrijving van de feiten voldoende is om de overlevering te rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De verdediging heeft betoogd dat de feiten mogelijk gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd, maar de rechtbank heeft geen aanwijzingen gevonden die deze veronderstelling ondersteunen.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden van de verdachte in het VK beoordeeld en geconcludeerd dat de garantie van humane behandeling voldoende is. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de verdachte aan het Verenigd Koninkrijk toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/054510-22
RK nummer: 22/1385
Datum uitspraak: 31 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3 Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
EU – VK Justitie en Veiligheid (Uitvoeringswet) juncto artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 10 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Aanhoudingsbevel (AB) als bedoeld in artikel 598 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (Overleveringsovereenkomst).
Dit AB is uitgevaardigd op 1 februari 2022 door
the District Judge sitting at Liverpool Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman, mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van een
Warrant of arrest in the first instance issued by the Deputy District Judge sitting at South Sefton Magistrates’ Court on 24 November 2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van het Verenigde Koninkrijk ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het AB ongenoegzaam is, nu daarin de pleegplaats en de verdenking – kort gezegd – te algemeen zijn omschreven.
De rechtbank overweegt dat het AB, gelet op artikel 606 Overleveringsovereenkomst, gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringsovereenkomst geformuleerde vereisten. Daartoe dient het AB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
In het AB is in onderdeel e) – kort samengevat – vermeld dat de opgeëiste persoon samen met anderen in de periode van 1 januari tot 30 juni 2020 cocaïne en heroïne heeft verstrekt in het Verenigd Koninkrijk, in het bijzonder in de omgeving [plaats 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is deze omschrijving, mede gelet op het feit dat het onderzoek nog loopt, genoegzaam. Het is voor de opgeëiste persoon duidelijk waarvan hij wordt verdacht en het specialiteitsbeginsel is voldoende gewaarborgd.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het Verenigd Koninkrijk heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de Overleveringsovereenkomst niet gedaan. [1] Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, Overleveringsovereenkomst kan dus niet achterwege blijven.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 599, eerste en tweede lid, Overleveringsovereenkomst zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 2 Uitvoeringswet

De raadsman heeft gesteld dat niet valt uit te sluiten dat de feiten gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De verdenking is immers gestoeld op encrochat berichten en encrochat kan grensoverschrijdend worden gebruikt. De overlevering zou daarom op grond van dit artikel moeten worden geweigerd.
De rechtbank ziet, evenals de officier van justitie, geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de feiten gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zouden zijn gepleegd. De in dit artikel bedoelde weigeringsgrond is dan ook niet van toepassing.

7.Detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat in de Penitentiaire Inrichting HMP Bedford een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De
Director General HM Prison and Probation Serviceheeft in de brief van 5 mei 2022 het volgende verklaard:
The EAW for [opgeëiste persoon] was issued by Liverpool Crown Court and it is likely that a trial would take place at a nearby Court in the area of Liverpool. It is usual practice to make efforts to house suspects close to the location of their trial and it is therefore most likely that [opgeëiste persoon] would be held in HMP Liverpool. HMP Bedford is outside this region of the United Kingdom and so the likelihood of [opgeëiste persoon] being located there is remote. However, this cannot be discounted entirely as if operational necessary or the behaviour of the individual necessitates transfer, there remains the possibility that an individual will be located outside the geographical region in which they are being tried.
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat deze garantie voldoende is. Zij ziet – anders dan de raadsman – geen aanleiding om nu tot een ander oordeel te komen. Dat een plaatsing in HMP Bedford niet wordt uitgesloten, maakt niet dat de garantie onvoldoende moet worden bevonden. [2]

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de eisen van artikel 606 Overleveringsovereenkomst en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en de artikelen 1 en 3 Uitvoeringswet en 604 en 606 Overleveringsovereenkomst.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the District Judge sitting at Liverpool Magistrates’ Court(Verenigd Koninkrijk).
Aldus gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog , griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2022.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353
2.Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 25 juli 2018, C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589 (ML).