ECLI:NL:RBAMS:2022:3061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13/307282-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag van vrachtautobestuurder

Op 24 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 juli 2020 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op een bedrijventerrein in Duivendrecht. De verdachte, als bestuurder van een vrachtauto, heeft een ongeval veroorzaakt waarbij hij twee collega's heeft aangereden. Eén van de slachtoffers, [slachtoffer 1], is overleden, terwijl het andere slachtoffer, [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich onvoorzichtig heeft gedragen door met een te hoge snelheid achteruit te rijden zonder zich voldoende te vergewissen van het verkeer achter hem. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijke schuld had aan het ongeval, wat resulteerde in een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is de verdachte voor de duur van één jaar de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, waaronder het feit dat hij PTSS-klachten heeft opgelopen door het ongeval en dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/307282-20
Datum uitspraak: 24 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. Nijkerk en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. K. Cras naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 20 juli 2020 in Duivendrecht, als bestuurder van een vrachtauto, zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte wordt verweten dat hij, rijdende over de [gebiedgegevens] , de vrachtauto waarin hij reed tot stilstand heeft gebracht, vervolgens direct achteruit is gaan rijden met een te hoge snelheid en dat hij zich er voorafgaand aan en/of tijdens het achteruit rijden niet, althans onvoldoende, van heeft vergewist dat de weg achter hem vrij was van enig verkeer. Verdachte is achteruit rijdend in aanrijding gekomen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , ten gevolgde waarvan die [slachtoffer 1] is overleden en die [slachtoffer 2] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het voorgaande levert het misdrijf op als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich dusdanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt, in de zin van artikel 5 WVW.
2.2
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en heeft daarbij gewezen op het volgende. Het rijden met een vrachtauto brengt een zware verantwoordelijkheid met zich mee. Zeker wanneer je een bijzondere manoeuvre verricht, zoals het achteruit rijden, is maximale alertheid vereist. Daarin is verdachte fors tekort geschoten. Voordat verdachte achteruit ging rijden heeft hij namelijk niet gecontroleerd of de weg achter de vrachtauto vrij was, terwijl hij wist dat er meer mensen aanwezig waren op het terrein. Verdachte is vervolgens te hard achteruit gereden, waarbij verdachte uitsluitend in de buitenspiegels heeft gekeken en niet ook in de achteruitkijkcamera. Verdachte had de radio aan en had zijn raam dicht. Verdachte heeft herhaaldelijk verklaard dat hij steeds gefocust was op de buitenspiegels. Dat is niet voldoende, van verdachte mocht meer verwacht worden. Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, moet het verkeersgedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend worden bestempeld. Verdachte heeft in ernstige mate schuld aan het ongeval, en daarmee aan het overlijden van de heer [slachtoffer 1] en het toebrengen van fors letsel aan de heer [slachtoffer 2] . Het letsel van [slachtoffer 2] is te kwalificeren als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit in ieder geval tijdelijke ziekte en/of verhindering van de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft gesteld dat niet bewezen kan worden dat verdachte met een te hoge snelheid achteruit heeft gereden. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte zich er op een deugdelijke wijze van heeft proberen te vergewissen dat de weg vrij was toen hij achteruit reed. Verdachte verklaart dat hij juist volledig geconcentreerd en gefocust was op de handeling van het vergewissen dat de weg achter en naast het voertuig vrij was van enig verkeer en/of voetgangers. Reden waarom hij niet ook tijdens het achteruit rijden in de camera heeft gekeken. Verdachte heeft daarover verklaard dat als je moet wisselen van het kijken in de spiegels naar de camera, dat je dan aan één kant het zicht verliest. Ook al had verdachte voorafgaand aan het achteruit rijden wel gekeken in de achteruitkijkcamera, dan nog had hij de latere slachtoffers toen niet kunnen zien. De slachtoffers waren maar 2,8 seconden in beeld van de achteruitkijkcamera. Ook van belang is dat normaliter niemand daar midden op de weg loopt. In deze zaak is sprake van een noodlottig ongeval, waarvoor verdachte geen schuld treft in strafrechtelijke zin.
De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat verdachte geen ander verwijt kan worden gemaakt dan dat hij onvoldoende heeft gekeken in zijn achteruitkijkcamera tijdens het achteruit rijden. Dat is onvoldoende om te spreken van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De raadsvrouw heeft verder bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. Het bedrijventerrein van [bedrijf] , alwaar het ongeval heeft plaatsgevonden, is geen voor het openbare verkeer openstaande weg en derhalve geen
wegin de zin van artikel 5 WVW.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat artikel 5 WVW als minimumeis stelt dat sprake moet zijn van een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag. Dat verwijt kan verdachte niet worden gemaakt. Weliswaar heeft verdachte zich kennelijk niet voldoende vergewist dat de weg achter hem vrij was, maar daarmee kan niet zonder meer gezegd worden dat dit gevaarzettend gedrag heeft opgeleverd dat als overtreding van artikel 5 WVW kan worden aangemerkt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Het ongeval
Uit de VerkeersOngevallenAnalyse (VOA) [2] en het proces-verbaal van aanrijding [3] is het volgende gebleken. Op 20 juli 2020 om 06:04:20 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op het bedrijventerrein van de [bedrijf] , gelegen aan de [straatnaam] in Amsterdam-Duivendrecht, waarbij een (bestuurder van een) vrachtauto en twee voetgangers betrokken waren, allen werkzaam voor de [bedrijf] . De vrachtauto werd bestuurd door verdachte. Verdachte reed met de vrachtauto achteruit op het bedrijventerrein en is tegen de voetgangers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , aangereden. Ten gevolge van het ongeval is [slachtoffer 1] overleden en heeft [slachtoffer 2] letsel opgelopen.
Uit de letselverklaring van [slachtoffer 2] [4] blijkt dat hij ten gevolge van het ongeval op 20 juli 2020 meerdere schaafwonden heeft opgelopen, namelijk op zijn rechter schouderblad, linker handpalm, beide scheenbenen, rechter heup en rechter flank. Uit het rapport van de revalidatiearts [5] blijkt dat [slachtoffer 2] daarnaast ook knie- en rugklachten aan het ongeval heeft overgehouden.
Omschrijving van de camerabeelden
Op de camerabeelden van beveiligingscamera’s van [bedrijf] is te zien dat de slachtoffers omstreeks 06:03:36 uur op ongeveer de positie stonden waar ze later zijn aangereden door de vrachtauto. Op de camerabeelden is te zien dat om 06:03:54 uur de betrokken vrachtauto vooruit uit het parkeervak werd gereden. Vervolgens gingen de achteruitrijlichten om 06:04:08 uur aan en reed de vrachtauto achteruit. De aanrijding vond plaats om 06:04:20 uur. Door de verbalisanten wordt geconcludeerd dat de slachtoffers ongeveer 44 seconden stil stonden voordat zij werden aangereden. Gelet op het tijdstip waarop de bestuurder van de betrokken vrachtauto wegreed uit de parkeerhaven (06:03:54) stonden op dat moment de slachtoffers op de positie waarin zij werden aangereden (ongeveer 18 seconden). [6]
Onderzoek aan de vrachtauto
De vrachtauto was uitgerust met een camera-monitorsysteem met een monitor op het dashboard in de cabine. Er was onder andere een camera geplaatst aan de achterzijde van de vrachtauto met uitzicht op het gebied gelegen achter de vrachtauto. De vrachtauto was tevens voorzien van camera’s die rondom de vrachtauto gericht waren, met ongeveer vijf meter zicht rondom de vrachtauto. [7]
De verbalisanten hebben beschreven dat het weergegeven beeld op de monitor van de achteruitrijcamera het gebied gelegen direct achter de vrachtauto bestreek. Op het weergegeven beeld was aan de onderzijde een gedeelte van de laadklep van de vrachtauto zichtbaar en het gebied direct achter de vrachtauto. De gehele breedte van de rijbaan van de laaddocken tot de parkeerplaatsen was zichtbaar op de monitor. [8]
Tijdens het onderzoek naar het zicht in de camera aan de achterzijde van de vrachtauto bleek dat de achteruitrijcamera vuil was, hetgeen de kwaliteit van de beelden beïnvloedde. Door de behuizing van de camera te ontdoen van vuiligheid werd het beeld helderder. [9]
De weergave van de 360° camerabeelden in de cabine van de vrachtauto op het beeldscherm was goed. De bestuurder van de vrachtauto had de voetgangers op de camerabeelden in de cabine kunnen waarnemen. [10]
De voetgangers waren vermoedelijk niet zichtbaar voor de bestuurder van de vrachtauto in de buiten- en breedtespiegels. [11]
Uit de VOA blijkt verder dat aan de verlichting, remmen, stuurinrichting en versnellingsbak van de vrachtauto geen gebreken werden geconstateerd die het verkeersongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben. [12]
Zichtbaarheid slachtoffers
Uit het zichtonderzoek is gebleken dat de slachtoffers zichtbaar moeten zijn geworden op de monitor van het camerasysteem toen de vrachtauto nog ongeveer 14 meter van hen verwijderd was. Indien de behuizing van de camera schoon was geweest, zouden de voetgangers waarschijnlijk eerder zichtbaar zijn geweest. [13] De slachtoffers waren ongeveer 2,8 seconden zichtbaar op de monitor van het camerasysteem voordat de aanrijding plaatsvond. [14]
Onderzoek tachograaf
Uit het tachograafonderzoek is gebleken dat de vrachtauto met een snelheid van 18 km/u reed ten tijde van de aanrijding. Voorts is gebleken dat 18 km/h de maximale snelheid is in achterwaartse richting. [15]
Situatie op het bedrijventerrein [bedrijf]
Aan de linkerzijde van de rijbaan van de [straatnaam] bevonden zich parkeervakken bestemd voor vrachtauto’s van [bedrijf] . Naast de parkeervakken bevond zich de rijbaan. De rijbaan bestond ter plaatse uit één rijstrook bestemd voor verkeer gaande in beide richtingen. Rechts naast de rijbaan (gezien in de achterwaartse rijrichting van de vrachtauto van verdachte) bevonden zich de laaddocken. Aan het einde van het bedrijfsterrein was geen mogelijkheid om met een vrachtauto te keren. Hierdoor zijn de bestuurders van vrachtauto’s genoodzaakt achteruit het bedrijventerrein op te rijden wanneer deze goederen wilden laden. [16]
Uit onderzoek is verder gebleken dat de stand van de zon niet van invloed kan zijn geweest op het ongeval. [17]
Getuigenverklaringen
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij de vrachtauto achteruit zag rijden. [naam getuige 1] vond dat de vrachtauto best snel achteruit reed. Hij zag dat twee collega’s in dezelfde richting als de vrachtauto liepen. Zij liepen in het midden van de weg. [naam getuige 1] begon meteen te schreeuwen en gebaren te maken richting de chauffeur, maar de chauffeur zag hem niet. Hij had zijn ramen gesloten en zat voorover gebogen in zijn linker spiegel te kijken terwijl hij achteruit reed. De chauffeur reed voorbij zonder [naam getuige 1] te zien. [naam getuige 1] hoorde het toerental van de motor. De collega’s die achter de vrachtauto liepen reageerden niet op het geschreeuw of het geluid van de vrachtauto. [18]
Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat hij hoorde dat een vrachtauto achteruit reed. Het viel [naam getuige 2] op dat de vrachtauto voor zijn gevoel te snel achteruit reed. [19]
De getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat hij in zijn ooghoek zag dat een vrachtauto achteruit reed. Aan het geluid van de motor hoorde hij dat de vrachtauto snel reed. [20]
Verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting van 10 maart 2022 [21] het volgende verklaard. Verdachte heeft de vrachtauto vooruit uit het parkeervak gereden, is vervolgens achteruit gereden en heeft daarbij gefocust op het kijken in de linker en rechter buitenspiegel. Verdachte was toen hij uit het parkeervak naar voren reed gefocust op de vrachtauto en heeft toen niet gezien dat er mensen op de rijbaan stonden. Verdachte heeft in de camera gekeken op het moment dat hij uit het parkeervak reed. Verdachte heeft verklaard dat hij niemand in de spiegels heeft gezien toen hij achteruit reed en dat hij tijdens het achteruit rijden niet in de achteruitrijcamera heeft gekeken. Doordat je kijkt in de spiegels zie je niet alles wat er achter de vrachtauto zit. Je kan in de spiegels niet zien wat zich recht achter de vrachtauto bevindt, dat is een dode hoek, aldus verdachte.
4.3.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair is ten laste gelegd. Bij de beantwoording van die vraag komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Op grond van de onder 4.3.1 genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte als bestuurder van een vrachtauto vooruit een parkeervak is uitgereden, dat hij een kort moment tot stilstand is gekomen en dat hij vervolgens direct met een te hoge snelheid voor de situatie ter plaatse achteruit is gaan rijden. Verdachte reed met 18 km/h, gelet op de begrenzing van de vrachtauto de maximale snelheid in achterwaartse richting. De rechtbank heeft de camerabeelden van het ongeval bekeken en kan zich aansluiten bij de beschrijving van die beelden door de verbalisanten. Verdachte reed met forse snelheid achteruit. Dit deed verdachte terwijl hij enkel in zijn rechter en linker buitenspiegels heeft gekeken en is blijven kijken, terwijl hij wist dat hij daardoor niet kon zien wat zich recht achter de vrachtauto bevond. Desondanks heeft hij ervoor gekozen toch met een hoge snelheid achteruit te rijden.
Bij het achteruitrijden, oftewel het verrichten van een bijzondere manoeuvre, is extra oplettendheid vereist. Daar komt bij dat verdachte deze manoeuvre maakte op een smalle rijbaan en op een tijdstip waarop een shift begon en meerdere collega’s zich richting hun voertuigen begaven voor het starten van hun rit. Hoewel, zoals verdachte heeft verklaard, het kennelijk niet de bedoeling is om de rijbaan op het bedrijventerrein te voet recht over te steken, maar langs de zijkanten te lopen, is en blijft het ten alle tijden de verantwoordelijkheid van de chauffeur om zich ervan te vergewissen dat de weg, in dit geval, achter het voertuig vrij is van enig verkeer. Verdachte wist bovendien dat het niet onmogelijk was dat er mensen op de rijbaan zouden lopen.
Verdachte heeft verklaard dat hij, naast zijn zijspiegels, niet ook in de achteruitkijkcamera heeft gekeken omdat hij dan ook het zicht (tijdelijk) op de zijkanten zou verliezen. De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat je als bestuurder van een voertuig geen goed zicht heb op de weg, je je snelheid moet aanpassen aan die situatie, zodat je dan wel meer tijd hebt om de omgeving van het voertuig goed te overzien.
Verdachte had de slachtoffers bovendien kunnen en moeten zien in zijn achteruitkijkcamera. Vastgesteld kan namelijk worden dat de slachtoffers al op de plek van de aanrijding stonden op het moment dat verdachte achteruit begon te rijden. De slachtoffers waren vanaf ongeveer 14 meter afstand achter de vrachtauto zichtbaar op de monitor van het camerasysteem. De slachtoffers waren ongeveer 2,8 seconden zichtbaar op de monitor van het camerasysteem voordat de aanrijding plaatsvond. Dat de slachtoffers enkel 2,8 seconden in beeld moeten zijn geweest van de camera komt mede door de vervuilde achteruitrijcamera. De rechtbank merkt daarover nog op dat het de verantwoordelijkheid is van de bestuurder van een voertuig dat de achteruitrijcamera schoon is en je goed zicht hebt.
De rechtbank oordeelt dat door deze gedragingen een ernstig gevaar in het leven geroepen is waarop overige weggebruikers niet bedacht zijn geweest. Verdachte heeft, terwijl hij achteruit reed en dus een bijzondere manoeuvre maakte, te hard gereden gelet op de situatie ter plaatse, zonder daarbij te kijken naar de beelden van de achteruitrijcamera. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag in de zin van artikel 6 WVW en dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat het ongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Vrijspraak van het onderdeel ‘zwaar lichamelijk letsel’
Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft door het ongeval schaafwonden opgelopen en heeft aan het ongeval knie- en rugklachten overgehouden. De rechtbank is, gelet ook op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad van 3 juli 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1051), van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Van dat deel van de tenlastelegging zal verdachte dan ook worden vrijgesproken. Wel is bewezen dat sprake is van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit in ieder geval tijdelijke ziekte en/of verhindering van de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 20 juli 2020 te Duivendrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende over de [gebiedgegevens] , zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] werd gedood, en
waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer 2] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, te weten knie- en rugklachten en schaafwonden,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden op de [gebiedgegevens] , en
verdachte heeft vervolgens zijn vrachtauto tot stilstand gebracht en is direct achteruit gaan rijden met een te hoge snelheid voor veilig verkeer ter plaatse en
verdachte heeft zich voorafgaande aan en tijdens het achteruit rijden niet ervan vergewist dat de weg achter hem vrij was van enig verkeer,
verdachte is vervolgens tegen de zich achter hem bevindende [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan gereden en is over voornoemde personen heengereden,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden en
ten gevolge waarvan die [slachtoffer 2] zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (hierna: OBM) wordt opgelegd voor de duur van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvouw heeft verzocht aan verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop in deze zaak, geen gevangenisstraf en geen onvoorwaardelijke OBM op te leggen. Een dergelijke straf is niet passend. Verdachte moet iedere dag leven met het gevoel dat door zijn toedoen iemand is overleden. Dat leed is voldoende. Hij is een gewaarschuwd mens. De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een forse voorwaardelijke OBM op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een ongeval veroorzaakt door als bestuurder van een vrachtauto op een bedrijventerrein met te hoge snelheid achteruit te rijden en daarbij niet naar de beelden van de achteruitrijcamera maar enkel in zijn linker en rechter buitenspiegel te kijken. Verdachte was zich ervan bewust dat hij door op die manier te handelen geen zicht had op het weggedeelte achter zijn vrachtauto. Verdachte is tegen twee collega’s aangereden, waardoor één collega is overleden en de andere collega lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door het overlijden van [slachtoffer 1] is aan zijn nabestaanden enorm leed toegebracht. Dit is door hen tijdens de behandeling ter terechtzitting op aangrijpende wijze onder woorden gebracht.
Verdachte had deze tragische aanrijding kunnen voorkomen door bij het achteruitrijden de achteruitrijcamera te gebruiken, meer tijd te nemen voor zijn manoeuvre en minder hard te rijden. De rechtbank vindt het zorgelijk dat uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 maart 2022 is gebleken dat hij niet vindt dat hij iets fout heeft gedaan. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij niet de volle verantwoordelijkheid neemt voor zijn gemaakte fouten. Dat is des te kwalijker omdat verdachte zich als beroepschauffeur dagelijks in het verkeer bevindt.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de geldende oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van ernstige schuld, waarbij het slachtoffer is overleden, wordt als uitgangspunt een gevangenisstraf van zes maanden en een OBM van twee jaar opgelegd. In het geval een slachtoffer lichamelijk letsel/tijdelijke ziekte heeft opgelopen, wordt als uitgangspunt een taakstraf van 120 uur en een OBM voor de duur van 6 maanden opgelegd.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 1 februari 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
In strafmatigende zin neemt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte mee. De aanrijding heeft nu ruim anderhalf jaar geleden plaatsgevonden en de strafzaak heeft hem al die tijd boven het hoofd gehangen. Ook voor verdachte vormt de aanrijding een traumatische gebeurtenis. Verdachte heeft verklaard dat hij de gebeurtenissen nog dagelijks meemaakt en als gevolg ervan PTSS klachten heeft opgelopen. Verdachte is weer fulltime aan het werk. Op eigen initiatief rijdt verdachte nog enkel ritten samen met een collega. Gebleken is dat verdachte met het opleggen van een OBM zwaar wordt getroffen, omdat hij dan zijn werkzaamheden niet meer op dezelfde wijze kan uitvoeren.
Alles overwegende acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden én een taakstraf van 240 uur passend en geboden. De rechtbank acht het voorts, gelet op de ernst van het feit en de hiervoor genoemde oriëntatiepunten, passend om aan verdachte een OBM op te leggen. De rechtbank legt verdachte daarom een onvoorwaardelijke OBM van één jaar op.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
en
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
zes (6) maanden.
Beveelt dat deze straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafvan
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
één (1) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2022.
De griffier is buiten staat te tekenen.
[---]

Voetnoten

1.[---]
2.[---]
3.[---]
4.[---]
5.[---]
6.[---]
7.[---]
8.[---]
9.[---]
10.[---]
11.[---]
12.[---]
13.[---]
14.[---]
15.[---]
16.[---]
17.[---]
18.[---]
19.[---]
20.[---]
21..