ECLI:NL:RBAMS:2022:3042

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13/751835-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijk onderzoek in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon die verdacht wordt van betrokkenheid bij de illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de nodige juridische procedures gevolgd, waaronder meerdere zittingen waarin de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

Tijdens de zittingen is er gediscussieerd over de genoegzaamheid van de beschuldigingen en de juridische basis voor de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de rechtsgang in Polen niet eerlijk zou zijn, ondanks eerder vastgestelde structurele gebreken in de Poolse rechtsorde. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast en de beslissing is genomen in het belang van de rechtsgang.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751835-21
RK nummer: 21/4928
Datum uitspraak: 25 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 september 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 mei 2021 door
the Regional Court in Radom(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
opgegeven verblijfsadres: [adres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting van 21 oktober 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 oktober 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.S. Jordan, als waarnemer voor
mr. T. Kocabas, beiden advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst om de zaak gelijktijdig met een ander tegen de opgeëiste persoon uitgevaardigd EAB (EAB II) te behandelen. De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 januari 2022 de overlevering aan Polen voor EAB II toegestaan, maar ook bepaald dat de tenuitvoerlegging van die beslissing moet worden opgeschorst in afwachting van de beslissing in deze zaak.
Zitting van 17 november 2021
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 17 november 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Habib, als waarnemer voor mr. T. Kocabas, beiden advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met zestig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW. De rechtbank heeft de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van deze rechtbank van 14 september 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5051).
Op 17 januari 2022 en 2 maart 2022 heeft de raadkamer de beslistermijn verlengd met telkens 60 dagen op grond van artikel 22, vierde lid, OLW, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting van 11 mei 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 11 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, te weten een
decision of the District Court in Radom of 15 February 2021 on temporary arrest(referentie: II Kp 117/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit vonnis betreft het feit zoals die is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat de verdenking niet genoegzaam is omschreven. Niet aangegeven is wat de rol van de opgeëiste persoon is geweest. Hij heeft het recht om te weten wat de concrete verdenking is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek - voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, namelijk betrokkenheid bij een transport van 1,3 kilo amfetamine vanuit Waalwijk via Duitsland naar Polen op 19 mei 2020.
Ook overigens is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt, zodat de rechtbank van oordeel is dat de feiten genoegzaam zijn omschreven. De uitvaardigende justitiële autoriteit hoeft de gronden van de verdenking niet te vermelden. Het is immers niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking, dan wel om de rechtmatigheid van deze gronden te beoordelen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman .

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan alleen al om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat blijkens de omschrijving in het EAB geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat de opgeëiste persoon al lange tijd in Nederland is en Nederland nooit heeft verlaten.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
- het onderzoek is in Polen aangevangen;
- de verdovende middelen waren voor de Poolse markt bestemd;
- de verdovende middelen zijn Polen ingevoerd;
- het openbaar ministerie is niet voornemens de opgeëiste persoon zelf voor het feit te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn. De weigeringsgrond van artikel 13 OLW strekt ertoe te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
In het kader van de tweede stap van die toets staat dat het aan de persoon tegen wie een EAB is uitgevaardigd, om concrete gegevens aan te dragen waaruit kan worden opgemaakt dat de structurele of fundamentele gebreken in het gerechtelijk apparaat een concrete invloed kunnen hebben op de behandeling van zijn strafzaak.
De opgeëiste persoon heeft geen elementen aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak. Niet aangetoond is dan ook dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Radom(Polen) voor het feit zoals die is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1793), r.o. 5.1.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1793), onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (