ECLI:NL:RBAMS:2022:3026

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6289
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratieverplichtingen in het kader van de Wet Poortwachter

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een loonsanctie opgelegd aan eiseres door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres, werkzaam als pedagogisch medewerker, had zich op 8 juli 2019 ziek gemeld en verzocht om een WIA-uitkering. Het UWV verlengde de periode waarin de werkneemster recht had op loon tot 4 juli 2022, maar verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond. Eiseres stelde dat er geen re-integratiekansen waren gemist en dat de loonsanctie niet terecht was opgelegd, vooral vanwege de bijzondere omstandigheden rondom de coronapandemie.

De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende had gemotiveerd waaruit de tekortkomingen in de re-integratie-activiteiten bestonden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat het aan het UWV was om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. De rechtbank stelde een termijn van zes weken voor het nemen van dit nieuwe besluit en bepaalde dat het UWV het griffierecht van eiseres moest vergoeden, evenals de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het UWV om de re-integratieverplichtingen zorgvuldig te beoordelen, vooral in het licht van de bijzondere omstandigheden die zich tijdens de coronapandemie hebben voorgedaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/6289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. P.H. Lammerts),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: P. Haakman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[de persoon](hierna: de werkneemster), te Amsterdam
(gemachtigde: mr. T.R. Dalmolen).

Procesverloop

Met het besluit van 1 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de periode waarin de werkneemster tijdens ziekte recht heeft op loon verlengd tot 4 juli 2022.
Met het besluit van 24 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder en de derde-partij zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Voor een goed begrip van de uitspraak volgt eerst een korte uitleg over het systeem van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij een werknemer die op en na 15 augustus 2004 ziek is geworden en na 104 weken na zijn eerste ziektedag (de zogeheten wachttijd) een aanvraag indient voor een WIA-uitkering, handelt het Uwv als volgt. Eerst toetst het Uwv aan de hand van het re-integratieverslag of een voldoende re-integratieresultaat is bereikt. Is dat niet het geval, dan toetst het Uwv of de werkgever en de werknemer samen gedurende de wachttijd voldoende inspanningen hebben verricht om de functionele mogelijkheden zo veel mogelijk te vergroten en de bestaande arbeidsmogelijkheden zo goed mogelijk te benutten in het eigen bedrijf (spoor 1) of bij een ander bedrijf (spoor 2). Pas na een positief oordeel over de geleverde inspanningen, beoordeelt het Uwv het recht op een WIA-uitkering. Bij een negatief oordeel schort het UWV de beoordeling van het recht op een WIA-uitkering op. De loondoorbetalingplicht van de werkgever loopt dan maximaal 52 weken door, of totdat de vereiste re-integratie-inspanningen hebben plaatsgevonden.
Wat aan deze procedure voorafging
2.1.
Eiseres was laatstelijk werkzaam als pedagogisch medewerker VVE (voor- en vroegschoolse educatie) voor gemiddeld 30 uur per week. Op 8 juli 2019 meldde eiseres zich ziek voor dit werk. Met een formulier van 29 maart 2021 heeft eiseres vervolgens een aanvraag bij verweerder gedaan voor een WIA-uitkering.
2.2.
Aan het primaire besluit heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts van 27 mei 2021, met een opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 mei 2021, en een rapport van de arbeidsdeskundige van 20 mei 2021 en 31 mei 2021 ten grondslag gelegd.
2.3.
Aan het bestreden besluit heeft verweerder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 november 2021 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 november 2021 ten grondslag gelegd.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen re-integratiekansen zijn gemist. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig gemotiveerd en mist een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Eiseres persisteert in de opvatting dat er geen deugdelijke reden te noemen is voor het opleggen van een loonsanctie, omdat het gezien de zeer bijzondere omstandigheden (sluiting van de voorschoolse opvang door Corona) niet mogelijk was om voldoende taken aan te bieden aan de medewerkers (met of zonder beperkingen). De werkneemster was daarnaast bang voor besmetting met Corona, hetgeen gerespecteerd moet worden. Dit hing namelijk samen met de kwetsbare gezondheid van haar echtgenoot. Daar komt bij dat eiseres een zeer platte organisatie is met een beperkt aantal collega’s die ondersteunende administratieve werkzaamheden verrichten. Het overgrote deel van de medewerkers van eiseres is uitvoerend (met kinderen) bezig. Nu de voor- en nascholen gesloten waren was het simpelweg niet mogelijk om voor deze collega structureel alternatief werk te verzinnen. De administratieve krachten zaten daarbij ook nog vanuit huis te werken, dus daarbij aanschuiven was ook geen optie. Dat de werkneemster ten tijde van de lockdown niet kon re-integreren in passend werk bij eiseres is daarom verdedigbaar. Ter zitting heeft eiseres nog een beroep gedaan op hoofdstuk 4.2.3. van de Werkwijzer Poortwachter, waarin staat vermeld dat zo nodig op taakniveau zal moeten worden onderzocht of dit mogelijkheden biedt voor re-integratie, dit in het uiterste geval kan leiden tot het creëren van een nieuwe functie vergelijkbaar met jobcarving [1] , maar dat hierbij de redelijkheid en billijkheid uiteindelijk bepalend is voor wat in een specifieke situatie van een werkgever kan worden verwacht.
Relevante regelgeving
4. Voor het gehanteerde juridisch kader verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
5. In geschil is of verweerder terecht eiseres een loonsanctie heeft opgelegd.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak [2] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is een loonsanctiebesluit een belastend besluit en rust op verweerder de plicht aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Daarbij dient verweerder deugdelijk en concreet te motiveren waaruit de tekortkoming van de werkgever heeft bestaan.
6.2.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter [3] (Beleidsregels) heeft verweerder een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Volgens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is er voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de verrichte re-integratie-inspanningen. Indien verweerder het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak [4] geldt verder dat verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in beginsel mag baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten aan de volgende vereisten voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten niet aan de vereisten voldoen.
Bevredigend resultaat?
7.1.
Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Uit de Beleidsregels volgt dat wanneer geen (gehele of gedeeltelijke) werkhervatting is bereikt, slechts sprake is van een bevredigend resultaat als functionele mogelijkheden bij een werknemer ontbreken of de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer zó gering zijn dat de werkgever in redelijkheid van de werknemer geen, op re-integratie gerichte, inspanningen kan verwachten.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een bevredigend resultaat. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de werkneemster ten tijde van de beoordeling van de re‑integratie‑inspanningen niet in arbeid is hervat en dat geen sprake was van een situatie waarbij functionele mogelijkheden ontbraken of de resterende functionele mogelijkheden zó gering waren dat eiseres in redelijkheid van de werkneemster geen, op re-integratie gerichte, inspanningen kon verwachten. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat geen sprake was van een bevredigend resultaat en kon daardoor toekomen aan een beoordeling van de re‑integratie‑inspanningen.
Voldoende re‑integratie‑inspanningen verricht?
8.1.
Wat betreft de vraag of verweerder met juistheid heeft geoordeeld dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, overweegt de rechtbank als volgt. De primaire arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 31 mei 2021 overwogen dat de verrichte inspanningen van eiseres onvoldoende zijn. Hij is niet overtuigd geraakt dat er geen mogelijkheden in spoor 1 bestonden, zoals bijvoorbeeld in een administratieve functie of werkzaamheden middels jobcarving. Hierdoor is er mogelijk een herplaatsingskans gemist. Ook spoor 2 is volgens de primaire arbeidsdeskundige niet adequaat aangepakt. Uit het telefonisch gesprek met de werkneemster op 20 mei 2021 bleek namelijk dat zij van mening is niet te kunnen werken of te re-integreren om medische redenen en had zij niet gesolliciteerd naar regulier ander passend en betaald werk buiten de eigen organisatie. Deze houding en/of gedragingen dragen er niet toe bij dat de doelstelling, namelijk het realiseren van regulier ander passend en betaald werk elders, op een adequate wijze wordt gerealiseerd. Ook uit de verslaglegging van het re-integratiebedrijf bleek niet dat er gerichte inspanningen waren verricht om deze doelstelling op de korte termijn (binnen een half jaar) te realiseren.
8.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in bezwaar vervolgens in zijn rapport van 22 november 2021 overwogen dat ook hij van oordeel is dat de inspanningen van eiseres onvoldoende zijn. De tekortkoming is volgens zijn rapport dat in feite het eerste spoor vanaf oktober 2020 heeft stilgelegen. Hij stelt dat werkgever de situatie met COVID-19 als stagnerend heeft ondervonden voor spoor 2 maar dat dat geen reden is om in spoor 1 vroegtijdig op te houden met het onderzoeken van mogelijkheden. Dat had op taakniveau verder uitgevoerd kunnen worden. De tekortkoming kan volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep worden hersteld door het arbeidsdeskundige onderzoek te vervolgen conform de eisen die de Werkwijzer Poortwachter stelt, afsluitend met overtuigende conclusies over de (on)mogelijkheden in het eerste spoor. Daarnaast dient het tweede spoor vervolgd te worden en conform de Werkwijzer Poortwachter naar behoren afgesloten te worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in beroep slechts aangevoerd dat hij niets nieuws heeft gehoord en geen reden ziet zijn standpunt aan te passen.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de door eiseres aangevoerde gronden, met de hierboven gegeven motivering onvoldoende deugdelijk en concreet heeft gemotiveerd waaruit de tekortkomingen in de re-integratie-activiteiten in met name het eerste spoor hebben bestaan.
9.2.
De rechtbank overweegt dat uit het in opdracht van eiseres uitgevoerde arbeidskundig onderzoek door [bedrijf] met als datum onderzoek 28 september 2020, weergegeven in het rapport van 9 oktober 2020, blijkt dat op basis van de huidige belastbaarheid het eigen werk van de werkneemster niet structureel was aan te passen en er geen passende functies bij eiseres waren te vinden, waardoor terugkeer in de eigen functie het doel bleef. Daarom is toen ook verder geen werk gemaakt met het onderzoek op taakniveau. Dit heeft eiseres ook herhaald in haar beroepsgronden. Teneinde de terugkeer van de werkneemster in de eigen functie te realiseren, is door de arbeidsdeskundige van [bedrijf] als re-integratie-advies een opbouwschema voor de werkneemster geadviseerd. Hieruit blijkt dat de werkneemster vanaf week 40 van 2020 zou beginnen met één uur in de week koffiedrinken en/of het ondersteunen van het team, zij dit langzaam zou opbouwen en uitbreiden met andere taken, zodat in week 10 van 2021 de werkneemster uiteindelijk na evaluatie door de bedrijfsarts hersteld kan worden gemeld. Ter zitting heeft eiseres vermeld dat de werkneemster dit schema ook enige tijd heeft gevolgd, maar dat dit niet meer mogelijk was toen per medio december 2020 de voor- en nascholen wegens corona werden gesloten. Eiseres kon gelet op de platte organisatie ook voor werknemers zónder beperkingen tijdens die lockdown geen ander werk vinden, laat staan voor de werkneemster. Daarbij kwam dat re-integratie van de werkneemster in administratief werk tijdens de lockdown ook niet kon, omdat al het administratief personeel thuis aan het werk was. De situatie rondom corona is door eiseres dus met name als verweer tegen het verwijt van verweerder in spoor 1 aangevoerd, waarop verweerder dus niet echt heeft gereageerd, blijkens het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 november 2021. Werkneemster was beperkt én werkneemster was bang voor besmetting met het coronavirus vanwege de kwetsbare gezondheid van haar man. Ook hierop is verweerder niet nader ingegaan. De rechtbank merkt daarbij op dat pas in het late voorjaar van 2021 de eerste ronde vaccinaties is gestart. Gelet op hetgeen eiseres heeft aangevoerd in beroep, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende concreet en deugdelijk heeft gemotiveerd waaruit de tekortkoming van eiseres bestaat en wat eiseres in redelijkheid had kunnen en moeten doen (behalve “onderzoek op taakniveau”). Verweerder had daarbij concreter moeten ingaan op de door eiseres aangevoerde bijzondere omstandigheden. Ten overvloede wordt overwogen dat eiseres ter zitting heeft meegedeeld dat de werkneemster op dit moment weer aan het werk is in haar eigen functie bij eiseres.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is, specifiek de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, om de re-integratieverplichtingen in het kader van de Wet Poortwachter te beoordelen. Verweerder zal vanwege het voorgaande een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: Juridisch kader

Op grond van artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) – voor zover van belang – behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte daartoe verhinderd was.
Op grond van artikel 7:658a, eerste lid, van het BW bevordert de werkgever ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW, de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt het Uwv bij de aanvraag van een WIA-uitkering of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Indien de verrichte re-integratie-inspanningen als onvoldoende zijn beoordeeld, verlengt het Uwv op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak gedurende welk de verzekerde jegens de werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 7:629 van het BW, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van zijn re‑integratieverplichtingen kan herstellen. De verlenging is ten hoogste 52 weken.
Verlenging van het tijdvak als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA vindt op grond van artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA niet plaats indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid niet geeft voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, of indien toepassing is gegeven aan artikel 24 van deze wet dan wel aan het artikel 629 lid 11, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of artikel 76a, zesde lid, onderdeel a, van de Ziektewet, voor afloop van het verlengde tijdvak.

Voetnoten

1.Bij jobcarving worden alle (of een bepaalde groep) in een onderneming of een ondernemingsdeel voorkomende functies geanalyseerd op de daarin voorkomende taken en/of deeltaken. Rekening houdend met de daarin voorkomende belasting en de daarvoor benodigde bekwaamheden worden deze (deel) taken (op baan en/of procesniveau) opnieuw gegroepeerd en zodanig samengevoegd tot nieuwe functies dat er ook functies ontstaan, die door personen met arbeidsbeperkingen kunnen worden uitgeoefend.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2095.
3.Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.