ECLI:NL:RBAMS:2022:2959

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
13/751040-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten onder de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Görlitz in Duitsland op 1 oktober 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982 en gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van strafbare feiten die onder de Opiumwet vallen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht zijn in het EAB beschreven.

Tijdens de zitting op 12 mei 2022 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd vanwege de evenredigheid van het EAB. De raadsman stelde dat de opgeëiste persoon slechts kleine hoeveelheden verdovende middelen voor persoonlijk gebruik zou hebben gehad en dat hij in Nederland zou kunnen worden berecht. De officier van justitie daarentegen betoogde dat de overlevering moest worden toegestaan, aangezien het aan de uitvaardigende autoriteit is om de evenredigheid van het EAB te toetsen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het verweer van de raadsman niet kan slagen. De rechtbank benadrukte dat de toetsing van de evenredigheid van een EAB in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit is en dat een beroep op onevenredigheid slechts onder uitzonderlijke omstandigheden kan slagen. Aangezien het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751040-22
RK nummer: 22/1408
Datum uitspraak: 24 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 oktober 2021 door het
Amtsgericht Görlitz(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van het
Amtsgericht Görlitzvan 30 september 2021 (dossiernummer: 9 Ls 430 Js 26029/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid: Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en:
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3 van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Evenredigheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, nu – zakelijk weergegeven - de evenredigheid van het EAB in het geding is. De opgeëiste persoon wordt verdacht van bezit van slechts zeer kleine hoeveelheden verdovende middelen die bedoeld waren voor persoonlijk gebruik. De opgeëiste persoon zou voor deze feiten in Nederland kunnen worden berecht, gelijktijdig met een openstaande strafzaak in Nederland.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden toegestaan. Het is aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het EAB te toetsen, uitgaande van het beginsel van stelselevenredigheid. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon in Nederland eventueel een lagere straf zou kunnen krijgen, betekent niet dat het EAB als onevenredig kan worden aangemerkt. Daarbij bestaan er geen gronden om de opgeëiste persoon in Nederland te vervolgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het verweer niet kan slagen. In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank moet voor de vraag, of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering, een onderscheid worden gemaakt tussen de stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval.
Het stelsel van de OLW is, in het verlengde van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om in een concreet geval de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB zoals hier in het kader van de overleveringsprocedure aan de orde slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203). Zulke uitzonderlijke omstandigheden doen zich niet voor. Het verweer faalt.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, moet de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Görlitz(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.