ECLI:NL:RBAMS:2022:2949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
13.752405-21 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de rechtsstaat in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court of Legnica in Polen. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar verblijft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 2 februari en 12 april 2022. Tijdens deze zittingen zijn de officieren van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon gehoord. De rechtbank heeft de nodige termijnen verlengd in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de rechtsstaat in Polen.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat het voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van een onjuistheid in de feitomschrijving en dat er een risico bestaat op schending van het recht op een eerlijk proces in Polen. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen en geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de wettelijke vereisten en er geen aanwijzingen zijn dat de rechtsstaat in Polen in dit specifieke geval een probleem zal vormen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.752405-21 (EAB I)
RK nummer: 21/6834
Datum uitspraak: 26 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 april 2019 door
the District Court of Legnica – III Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983
opgegeven verblijfadres: [adres]
[detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 2 februari 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda
en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van de rechtbank van 14 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5051.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd. Ook heeft zij de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor 60 dagen verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om de hiervoor genoemde uitspraak van het HvJ EU af te wachten en zij daarom nog niet over de verzochte overlevering kan beslissen.
Zitting 12 april 2022
De behandeling van de vordering is hervat en het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.

2.2. Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judicial decision of the Regional Court of Lubin of 15th February 2019(II Kp 178/19)
on application of preventive measure in form of a pre-trial detention for a period of 14 days since the day of arrest in case file No. PR 5 Ds. 34.2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd ten aanzien van feit IV. Uit artikel 244 van het Poolse wetboek van strafrecht blijkt dat op dat feit een gevangenisstraf met een maximum van één jaar staat, terwijl in het EAB over een maximum gevangenisstraf van vijf jaar wordt gesproken. De vraag rijst daarmee of sprake is van een fout in de feitomschrijving. Gelet daarop, kan niet worden gezegd dat het EAB genoegzaam is op dit punt.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank is van oordeel dat het EAB voldoet aan bovenstaande vereisten en dat het daarmee genoegzaam is. Zij ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de feitomschrijving.

5.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten IV en V aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Moord en doodslag, zware mishandeling
Oplichting
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
De rechtbank is in beginsel gebonden aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit over de vraag of een feit kan worden aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW [1] . Ten aanzien van feit IV stelt de rechtbank echter vast dat het hier gaat om een kennelijke fout, waardoor ten aanzien van dat feit – naast de feiten I tot en met III – geen sprake is van feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
Feit I: mishandeling
Feit II: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit III: mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit IV: overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegensverkeerswet

6.Onschuldverweer

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon onschuldig is ten aanzien van de feiten I tot en met III, omdat sprake is van een valse aangifte. Ook ten aanzien van feit V heeft de raadsman zich beroepen op het onschuldverweer. De opgeëiste persoon heeft namelijk verklaard geen opzet te hebben gehad op de oplichting.
De rechtbank verwerpt het verweer nu de enkele niet onderbouwde stelling dat de opgeëiste persoon onschuldig is niet kan leiden tot het oordeel dat de opgeëiste persoon die feiten niet heeft gepleegd. Zijn onschuld is daarom niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het risico dat dit algemene gevaar doorwerkt in het concrete geval van de opgeëiste persoon groot is nu er een onschuldverweer is gevoerd en er meerdere overleveringsverzoeken liggen. De raadsman heeft daarom de rechtbank verzocht de overlevering niet toe te staan.
De rechtbank wijst dit verzoek af nu zij van oordeel is dat de omstandigheden die raadsman heeft aangevoerd niet kunnen worden aangemerkt als elementen waaruit blijkt dat de eerder vastgestelde structurele of fundamentele gebreken in het gerechtelijk apparaat van de uitvaardigende lidstaat een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon, zodat niet is aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 285 en 300 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7, OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Legnica – III Criminal Department(Polen) voor de feiten zoals deze zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
2.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793
3.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (