ECLI:NL:RBAMS:2022:2941

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
13/751698-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 7 februari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1996 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin verschillende vonnissen uit Polen werden genoemd die leidden tot de gevraagde overlevering.

Tijdens de zitting op 12 april 2022 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.A. van der Hout, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege de detentieomstandigheden in Polen, verwijzend naar een rapport van het CPT en de gevolgen van de oorlog in Oekraïne. De officier van justitie betwistte deze claims en stelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure.

De rechtbank oordeelde dat er geen schending van de verdedigingsrechten was en dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de rechtsgang. De rechtbank concludeerde dat de detentieomstandigheden in Polen geen beletsel vormden voor de overlevering, aangezien er geen recente objectieve gegevens waren die een verandering in de situatie aantoonden. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen werden toegepast. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Huizing-Bruil, voorzitter, en mrs. E.G.M.M. van Gessel en J. van Zijl, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751698-21
RK nummer: 22/675
Datum uitspraak: 26 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 mei 2021 door
the Regional Court in Czestochowa(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.A. van der Hout, advocaat te Roosendaal, die waarneemt voor mr. M.C.J. Heinen en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van de volgende vonnissen:
- Vonnis IV K 119/15 gewezen op 12 mei 2015 door
the District Court in Częstochwawaarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden;
- Vonnis IV K 895/16 gewezen op 6 september 2017 door
the District Court in Częstochwawaarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan nog 5 maanden en 28 dagen resteren;
- Vonnis IV K 529/17 gewezen op 30 januari 2018 door
the District Court in Częstochwawaarin de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar;
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot de vonnissen IV K 119/15 en IV K 895/16 hebben geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van voornoemde vrijheidsstraffen door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals deze zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het vonnis met kenmerk IV K 529/17 is gewezen, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan, terwijl evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Dat betekent dat de rechtbank de overlevering kan weigeren.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat – kort gezegd – er geen onderliggende bewijsstukken door de Poolse autoriteiten zijn overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces, waardoor het toestaan van de overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank moet afzien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De opgeëiste persoon was op de hoogte van de procedure en is in dat kader geïnstrueerd door de Poolse justitie om elke adreswijziging door te geven en is vervolgens opgeroepen voor de zitting op het door hem opgegeven adres.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 30 januari 2018 volgt dat de opgeëiste persoon tijdens de
prepraratory proceedingsop 17 oktober 2016 zijn adresgegevens heeft verstrekt aan de justitiële autoriteiten en dat hem daarbij informatie is verstrekt over zijn rechten en plichten als verdachte in de strafprocedure, waaronder de verplichting te verschijnen bij elke oproep en de verplichting om justitie op de hoogte te stellen van elke adreswijziging. De opgeëiste persoon is vervolgens verschenen op de eerste zitting op 3 oktober 2017. Op die zitting is hem verteld dat de zaak werd aangehouden en is hem medegedeeld dat zijn afwezigheid bij de daaropvolgende zitting er niet aan in de weg zou staan dat tegen hem vonnis zou worden gewezen. De zaak is vervolgens twee keer aangehouden, waarna de behandeling is hervat en het vonnis is gewezen op de zitting van 30 januari 2018. De opgeëiste persoon was niet aanwezig op die zitting, hoewel een oproep voor die zitting was verstuurd naar het door hem opgegeven adres.
Naar het oordeel van de rechtbank maken voorgaande omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat gelet op die omstandigheden vast staat dat hij op de hoogte was dat er een strafproces tegen hem liep en, als al niet kan worden gezegd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Dat laatste komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank maakt daarom geen gebruik van de bevoegdheid de overlevering te weigeren.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd
en
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld en geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal door twee of meer verenigde personen.

6.Detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW, omdat – kort gezegd – de detentieomstandigheden in Polen niet op orde zijn. De raadsman heeft in dat kader verwezen naar het CPT-rapport van
28 oktober 2020. Ook heeft hij gewezen op de mogelijke gevolgen van de oorlog in Oekraïne – en de daaruit voortvloeiende vluchtelingstroom – op de detentie-omstandigheden in Poolse detentie-instellingen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de zaak aan te houden in afwachting van het nog te publiceren CPT-rapport naar aanleiding van bezoeken aan enkele Poolse detentie-instellingen in de periode tussen 21 maart en 1 april 2022. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om de feitelijke overlevering op grond van artikel 35, derde lid, OLW uit te stellen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de detentie-omstandigheden niet aan overlevering in de weg staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank hanteert bij de toetsing van het verweer het kader, zoals dat is gegeven door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru).
De rechtbank heeft eerder naar aanleiding van overleveringsverzoeken uit Polen de detentieomstandigheden aldaar beoordeeld, waarbij, onder meer in haar uitspraak van
22 oktober 2018 [1] is vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Er zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Polen door de raadsman naar voren gebracht – of bij de rechtbank ambtshalve bekend – die duiden op een verandering in de situatie. De oorlog in Oekraïne en de mogelijk negatieve gevolgen daarvan voor de detentie-omstandigheden in Polen, zijn daartoe in ieder geval niet voldoende. Mocht deze situatie op het moment dat de feitelijke overlevering staat gepland, wijzigen, dan kan dit mogelijk tot uitstel van de feitelijke overlevering leiden op grond van artikel 35, derde lid, OLW. Deze beslissing tot uitstel van de feitelijke overlevering is echter neergelegd bij de officier van justitie, niet bij de rechtbank.
Het voorgaande betekent dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor het toestaan van de overlevering en er geen reden is om de zaak aan te houden in afwachting van het te verwachten CPT-rapport.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311, 312 en 350 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Częstochowa(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Huizing-Bruil, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.