ECLI:NL:RBAMS:2022:2909

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
13/751796-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Portugal

Op 27 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Portugal. De rechtbank heeft de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) behandeld, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Portugal, is gedetineerd en zijn identiteit is ter zitting bevestigd. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met dertig dagen verlengd om nadere informatie over de detentieomstandigheden in Portugal te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van 3 jaren en 10 maanden moet ondergaan, zoals opgelegd in een uitspraak van het Hof van Beroep van Porto. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Portugal in overweging genomen, waarbij zij zich baseerde op een rapport van het European Committee for the Prevention of Torture. De rechtbank heeft de officier van justitie opgedragen om informatie te verkrijgen over de specifieke detentie-instelling waar de opgeëiste persoon na overlevering waarschijnlijk zal worden geplaatst. De zaak is geschorst voor onbepaalde tijd, met de verplichting om binnen 30 dagen opnieuw te worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751796-21
RK nummer: 22/1531
Datum uitspraak: 27 mei 2022
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juli 2021 door
Tribunal Judicial da Comarca do Porto(Portugal) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Portugese taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Portugese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een uitspraak van 15 oktober 2018, welke is herzien op 6 februari 2019 en in gewijsde is gegaan op 21 februari 2019 (referentie: 7/16.6GTMAI).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaren en 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat alleen ten aanzien van de procedure in hoger beroep moet worden onderzocht of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 9 mei 2022 het volgende heeft laten weten [1] :

The last instance that ruled on the defendant's guilt and imposed a sentence on
him was the Court of Appeal of Porto (Tribunal da Relação do Porto), by means of the decision handed down on February 6, 2019 (…)”
Uit de genoemde brief blijkt verder dat het vonnis in hoger beroep is gewezen, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
In beginsel is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW daarom van toepassing.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij van belang dat uit de genoemde brief het volgende blijkt.
De opgeëiste persoon (alsook de officier van justitie) heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. De oproeping voor het proces in hoger beroep is verzonden aan het door de opgeëiste persoon opgegeven adres, overeenkomstig het door hem als verdachte getekende
Statement of Identity and Residence. Daarbij is hij gewezen op de aan hem toekomende rechten en de op hem rustende plichten als verdachte, waaronder de plicht om elke adreswijziging door te geven, waarbij uitgelegd wordt welke gevolgen het verzuim van deze plicht met zich meebrengt.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat, zo al niet kan worden gezegd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst genomen kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure. Dit behoort voor zijn risico te komen en mag niet leiden tot een weigering van de overlevering.
5.
Strafbaarheid
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • overtreding van artikel 107, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994;
  • overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
  • opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

6.Detentieomstandigheden

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden in Portugal niet aan de overlevering in de weg staan en daarbij gewezen op een uitspraak van deze rechtbank van 6 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1627.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van (onder meer) 6 april 2021 [2] heeft de rechtbank een algemeen reëel gevaar aangenomen dat personen die in Portugal in de detentie-instellingen van Lissabon, Caxias en Setúbal zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het kritische rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) over Portugal van 13 november 2020, waarbij bezoeken zijn gebracht aan onder meer de gevangenissen in Caxias, Lissabon, Setúbal en Porto.
Dat de rechtbank in andere uitspraken van ná het CPT-rapport van 13 november 2020 abusievelijk een aantal keer niet heeft onderkend dat op basis van dit CPT-rapport (nog altijd) sprake is van algemeen reëel gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in de detentie-instellingen van Lissabon, Caxias en Setúbal, leidt niet tot een andere conclusie.
De rechtbank ziet, op grond van het voorgaande, aanleiding om de officier van justitie opdracht te geven om de volgende vraag voor te leggen aan de uitvaardigende autoriteit:
Kan de Portugese autoriteit, onder verwijzing naar de in het CPT-rapport van 13 november 2020 genoemde detentie instellingen, vermelden in welke detentie instelling de opgeëiste persoon, na zijn eventuele overlevering aan Portugal, naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst?
In afwachting van het antwoord op voornoemde vraag, zal de rechtbank op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van 22, derde lid, OLW moet beslissen met 30 dagen verlengen.
Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen deze 30 dagen wederom op zitting dan wel in raadkamer zal worden aangebracht om te beslissen over een eventuele verdere verlenging van de beslistermijn.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor
onbepaalde tijdteneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen voornoemde vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid OLW met dertig dagen.
BEVEELTdat de zaak binnen 30 dagen op zitting, dan wel in raadkamer wordt aangebracht.
Aldus gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.J.R.M. Vermolen, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2022.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. Hof van Justitie van de Europese Unie 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas).
2.Rechtbank Amsterdam 6 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1627.