ECLI:NL:RBAMS:2022:2888

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
26 mei 2022
Zaaknummer
21/5839
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die zich minder dan 35% arbeidsongeschikt achtte. Eiser had zijn aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend op 16 november 2020, na zich op 8 maart 2019 ziek te hebben gemeld vanwege psychische klachten en verslavingsproblemen. De aanvraag werd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afgewezen, wat leidde tot een beroep van eiser. Tijdens de zitting op 13 april 2022 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Eiser had aangevoerd dat hij niet in staat was om de geduide functies te vervullen vanwege chronische vermoeidheid en psychische problemen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende gegevens had om tot een oordeel te komen over eisers belastbaarheid en dat er geen wettelijke verplichting was om eiser fysiek te onderzoeken. De rechtbank volgde de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, die oordeelden dat de functies die aan eiser waren voorgelegd, niet ongeschikt waren.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door de verweerder terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts in het proces van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: B.B.A. Willering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: R. Hopster).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan de procedure is voorafgegaan
1. Eiser was laatstelijk bij [bedrijf] werkzaam als [functie] voor 32 uur per week. Dit heeft hij een jaar gedaan. Hij heeft zich op 8 maart 2019 ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet. Hij is uitgevallen vanwege spannings- en vermoeidheidsklachten in combinatie met slaapproblemen, maar is al langere tijd bekend met psychische klachten en verslavingsproblemen in het (verdere) verleden. Bij eiser is een antisociale persoonlijkheids- en borderline stoornis vastgesteld.
2. Op 16 november 2020 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
3. Het primaire besluit is met het bestreden besluit gehandhaafd. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 november 2021 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 4 november 2021 ten grondslag.
Beoordeling door de rechtbank
Medische beoordeling
4. In geschil is of verweerder terecht geen WIA-uitkering aan eiser heeft toegekend, omdat hij op 5 maart 2021 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
5. Eiser acht zich niet in staat om de geduide functies te vervullen, omdat hij last heeft van chronische vermoeidheid. Hij kan niet meer dan 30 à 40 minuten een inspanning verrichten waarna hij moet uitrusten om bij te komen van de inspanning. Hij heeft ook ernstige rugklachten, alsmede borderline en een antisociale persoonlijkheidsstoornis waarvoor hij in therapie is.
6. Eerst ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat hij nooit door een verzekeringsarts is gezien, ook niet tijdens de hoorzitting. Hij stelt verder dat er ook geen medische informatie bij de behandelend sector is opgevraagd.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaats dient te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 23 juni 2021 [1] overwogen dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit
gemotiveerd wordt betwist(cursivering door de rechtbank) en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar wat betreft de medische aspecten van zijn zaak slechts heeft vermeld dat hij last heeft van chronische vermoeidheid, van ernstige rugklachten en te kampen heeft met psychische problemen. Eiser heeft niet nader toegelicht waarom de medische grondslag niet deugdelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is van een gemotiveerde betwisting van de medische onderbouwing van het primaire besluit in dit geval daarom geen sprake geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was daarom niet gehouden eiser op een fysiek spreekuur te onderzoeken. Los daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat hij voldoende gegevens had om tot een oordeel te komen over eisers belastbaarheid. Eiser wordt daarom niet gevolgd in zijn standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was, omdat hij niet fysiek is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat een verzekeringsarts niet aanwezig was bij de hoorzitting maakt dit niet anders. Er is immers geen wettelijke verplichting om een verzekeringsarts bij de hoorzitting te spreken. Deze grond slaagt niet.
9.1.
Verder mag verweerder zich baseren op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als deze zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Als rapporten aan deze voorwaarden voldoen, is het aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet juist zijn.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat het medische onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire arts heeft dossierstudie verricht en heeft alle beschikbare medische informatie bij zijn oordeel betrokken. Naar aanleiding van de bezwaren van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het medische oordeel van de primaire arts ook getoetst aan de hand van dossierstudie en een telefonische hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen tijdens de beoordeling bij einde wachttijd van 7 mei 2021 en het verslag van de hoorzitting in zijn rapport van 2 november 2021 opgenomen. Het geheel bevat uitvoerige informatie omtrent eisers gezondheid, te weten een anamnese, een beschrijving van de klachten, de medische behandelingen van eiser, het dagverhaal, het medicijngebruik en de vastgestelde diagnoses. Het schrijven van eisers huisarts van 26 maart 2020 is eveneens bij de beoordeling betrokken. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook volgen in zijn standpunt dat hij over voldoende informatie beschikt om de beoordeling te kunnen doen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 november 2021 rekening gehouden met de psychische klachten van eiser en de omstandigheid dat eiser al lange tijd in behandeling was hiervoor. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de psychische problemen van eiser gepaard gaan met beperkingen ten aanzien van het werk in de horeca, psychische stress, conflicthantering, samenwerken en hoge eisen voor het sociaal functioneren. De verzekeringsarts komt tot de slotsom dat hiermee voldoende rekening is gehouden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
9.3.
Over de fysieke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat deze tot beperkingen leiden voor wat betreft fysiek zwaar werk, lawaai en zware rugbelasting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat deze klachten met de gestelde urenbeperking in de FML grotendeels zijn opgevangen. Middels deze urenbeperking is volgens hem ook in voldoende mate rekening gehouden met de energetische consequenties van de OSAS (slaapstoornis) en obesitas. Hij heeft beperkingen aangenomen ten aanzien van lawaai (voor de hoofdpijnklachten) en gebogen werk in staande houding (voor de rugklachten).
9.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank begrijpt dat eiser zich meer beperkt voelt dan door verweerder vastgesteld. Dit heeft de rechtbank op de zitting ook opgemerkt. Toch betekent dat niet dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen om die reden niet juist moet worden geacht. De wet zit zo in elkaar dat niet de persoonlijke klachtbeleving van eiser bepalend is, maar de klachten en beperkingen voor zover die medisch objectiveerbaar zijn. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn conclusies en gaat uit van de aangenomen beperkingen in de FML van 2 november 2021. Verweerder mocht deze daarom aan het bestreden besluit ten grondslag leggen.
Arbeidskundige beoordeling
10.1.
Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat de twee functies huishoudelijk medewerker niet geschikt zijn vanwege het aspect omgaan met conflicten en het directe contact met personen. Volgens eiser kunnen ouderen makkelijk agressief worden als hij bij hen thuis komt werken. Vanwege de onderbezetting in de zorg is de toelichting van de arbeidsdeskundige volgens eiser onvoldoende.
10.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft onderkend dat eiser beperkt is op het gebied van conflicthantering en het hanteren van de emotionele problemen van anderen. De arbeidsdeskundige heeft echter geconcludeerd dat deze functie niet ongeschikt is voor eiser. Immers, de contacten die eiser in deze functie heeft zijn oppervlakkig van aard en bedoeld om de voortgang van de schoonmaakwerkzaamheden vlot en soepel mogelijk te laten verlopen. Van eiser wordt niet verwacht om te gaan met emoties of problemen van de bewoners en bij problemen kan hij de hulp inroepen van de afdelingsmanager. De rechtbank volgt de arbeidsdeskundige hierin, zodat ook deze grond niet slaagt.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. L.N. Linzey, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.