ECLI:NL:RBAMS:2022:287

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21_5572
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek gegrond verklaard met dwangsom en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van GS Magenta B.V. tegen de minister van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 30 augustus 2021 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie over de veiligheidssituatie in Afghanistan en de evacuaties die daarop volgden. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn door de verweerder was overschreden, aangezien eiseres op 16 december 2021 in gebreke was gesteld en meer dan twee weken later in beroep was gegaan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg de verweerder op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank veroordeelde de verweerder ook in de proceskosten van eiseres, die vastgesteld werden op € 142,31, en droeg de verweerder op het griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5572

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

de besloten vennootschap GS Magenta B.V. h.o.d.n. Geen Stijl, eiseres,

(gemachtigde: A.A. Loonstein),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.H.C. Oosterhout),

Procesverloop

Eiseres heeft met de brief van 16 december 2021, door de rechtbank ontvangen op
18 november 2021, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft gereageerd op het verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. Eiseres heeft met een brief van 30 augustus 2021 een Wob-verzoek ingediend. Hierin verzoekt zij -kortgezegd- om openbaarmaking van correspondentie en stukken over de toenmalige veiligheidssituatie in Afghanistan en de evacuaties die daarop volgden in de periode van 1 januari 2021 tot op de datum van dagtekening van het verzoek. Per email van
29 september 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens is eiseres op
18 november 2021 in beroep gegaan wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder na de beslistermijn in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken daarna in beroep is gegaan.
5. Het beroep is dus gegrond.
6. Als het beroep gegrond is en er nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [3] In het verweerschrift van 2 december 2021 heeft verweerder verklaard dat het Wob-verzoek ziet op een zeer omvangrijk verzoek. Het is voor verweerder zeer tijdrovend om alle documenten die vallen onder de reikwijdte van het verzoek in kaart te brengen en te beoordelen. Ieder document dient op individueel passage- niveau te worden beoordeeld. Daarnaast zijn er tegelijkertijd diverse Wob-verzoeken bij het directoraat-generaal Migratie in behandeling waaraan in verband met anciënniteit of andere beroepen wegens niet-tijdig beslissen een hogere prioriteit moest worden gegeven. Verder zijn er verschillende Wob-verzoeken ingediend met als onderwerp Afghanistan. Deze verzoeken worden gezamenlijk afgedaan, wat leidt tot vertraging. De omstandigheid dat beleidsambtenaren naast het uitvoeren van inventarisatie ook inhoudelijke werkzaamheden moeten uitvoeren heeft ook tot vertraging geleid. In de specificeringsfase heeft het contact met eiseres daarnaast tot anderhalve week vertraging geleid. Tot slot heeft verweerder gesteld dat eiseres ook bij andere ministeries hetzelfde Wob-verzoek heeft gedaan. De afstemming met de verschillende ministeries leidt ook tot vertraging. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft besloten tot het nemen van deelbesluiten. Daar sluit verweerder zich bij aan. Verweerder zal naar verwachting in maart 2022 volledig op het verzoek kunnen beslissen.
7. In reactie op het verweerschrift heeft eiser met de brief van 9 december 2021verklaard eiseres nog geen enkel deelbesluit te hebben ontvangen. Eiseres heeft daarnaast gemotiveerd uiteengezet waarom de door verweerder aangevoerde gronden volgens haar geen geldige redenen zijn voor overschrijding van de beslistermijn.
8. Anders dat eiseres stelt, ziet de rechtbank in het standpunt van verweerder aanleiding om te oordelen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een langere beslistermijn rechtvaardigen. Verweerder heeft zich aangesloten bij het voornemen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om door middel van deelbesluiten te beslissen en hanteert daarbij ook de termijnen die door het Ministerie van Buitenlandse zaken zijn vermeldt. De termijn, om in ieder geval op het eerste deel van het verzoek te beslissen (inzake augustus 2021), is echter ruimschoots overschreden. Verweerder heeft ook niet kenbaar gemaakt op welke termijn hij op het resterende deel van het verzoek zal beslissen. Inmiddels heeft verweerder bijna vijf maanden de tijd gehad om te beslissen op het verzoek. Gezien deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder uiterlijk 14 dagen na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een volledig moet beslissen op het verzoek van eiseres.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), wordt het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bedragen in een zaak als deze in beginsel € 569,25,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift, 0,5 punt voor een nadere reactie met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.
11. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de proceskosten te matigen. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Bpb kan in bijzondere omstandigheden van het onder 80. genoemde tarief worden afgeweken. Gelet op de omstandigheid dat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend dat vrijwel identiek is aan de door hem in de Wob-zaken 21/5571, 21/5573 en 21/5496 ingediende beroepschriften, waarin dezelfde rechtsvraag aan de orde is, ziet de rechtbank aanleiding om toepassing te geven aan artikel 2, derde lid, van het Bpb in die zin dat voor het indienen van het beroepschrift een vergoeding van
€ 142,31 (te weten € 569,45 gedeeld door 4), wordt toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op binnen
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,‑;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 142,31.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
de rechter is niet in staat om
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb