In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2021 een beschikking gegeven in een geschil over de gezamenlijke uitoefening van het gezag over twee minderjarigen. De moeder, geboren in Ghana, en de man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, hebben samen een verzoek ingediend om gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over de minderjarigen belast te worden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder verzoekschriften en brieven van beide partijen, en heeft op 21 september 2021 een mondelinge behandeling achter gesloten deuren gehouden.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de moeder heeft twee minderjarigen, geboren in 2017 en 2019, en de biologische vader van de kinderen woont in Ghana. De man is niet de biologische vader, maar heeft wel een nauwe persoonlijke relatie met de minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over het verzoek. Het verzoek is gegrond op artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om gezamenlijk gezag te verzoeken indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van de minderjarigen worden geschaad bij toewijzing van het verzoek. De rechtbank heeft daarom besloten dat de verzoekers gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over de minderjarigen worden belast, voor zover dit niet door eerdere rechterlijke beslissingen is uitgesloten. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 7 oktober 2021. Tegen deze beschikking staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, met inachtneming van de gestelde termijnen voor het indienen van beroep.