ECLI:NL:RBAMS:2022:2865

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
C/13/716566 / KG ZA 22-332
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bankrekeningaanvraag door ING in verband met integriteitsrisico's en witwaspreventie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een aantal ondernemingen die coffeeshops exploiteren en ING Bank N.V. De eiseressen, bestaande uit meerdere besloten vennootschappen, vorderden dat ING hen zou verplichten om zakelijke bankrekeningen te openen. De achtergrond van de zaak ligt in de beëindiging van de bancaire relatie door Rabobank, die eerder had geconstateerd dat er onvoldoende transparantie was over de herkomst van contante stortingen op de rekeningen van de eiseressen. ING had de aanvragen voor bankrekeningen afgewezen op basis van de informatie die zij had verzameld, waarbij zij zich beroept op haar contractsvrijheid en de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft). De voorzieningenrechter oordeelde dat ING terecht had geweigerd om een bancaire relatie aan te gaan met de eiseressen, gezien de risico's die verbonden zijn aan de herkomst van de contante middelen en de eerdere ervaringen met Rabobank. De vorderingen van de eiseressen werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van ING.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/716566 / KG ZA 22-332 AB/MB
Vonnis in kort geding van 25 mei 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2],
gevestigd te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 3],
gevestigd te [plaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 4],
gevestigd te [plaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 5],
gevestigd te [plaats] ,
eiseressen bij dagvaarding van 3 mei 2022,
advocaat mr. J.J. Schnezler te Leiden,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.E.G. Murris te Utrecht.

1.De procedure

Ter zitting van 11 mei 2022 hebben eiseressen de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Gedaagde, hierna ING, heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben schriftelijke stukken en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
aan de kant van eiserssen: [naam 1] (directeur/grootaandeelhouder),
[naam 2] (boekhouder), mr. Schnezler en zijn kantoorgenoot mr. J.S.K. Joustra;
aan de kant van ING: [naam 3] , CDD (Customer Due Diligence) analist,
[naam 4] , bedrijfsjurist en mr. Murris.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 1] exploiteert twee coffeeshops in [plaats] , [naam coffeeshop 1] en [naam coffeeshop 2] . [eiseres 2] houdt 100% van de aandelen in [eiseres 1] .
2.2.
[eiseres 4] en [eiseres 5] , waarvan [eiseres 3] 100% aandelen houdt, houden zich bezig met de ontwikkeling en verkoop van vaporizers/rookfilters en accessoires. De activiteiten van deze twee vennootschappen worden gefinancierd met de inkomsten van [eiseres 1] .
2.3.
[naam 1] is bestuurder en 100% aandeelhouder van [eiseres 2] en [eiseres 3] (hierna: de holdings.) Hij handelt tevens (als eenmanszaak) onder de naam [eenmanszaak] ( [eenmanszaak] ).
2.4.
Eiseressen (met uitzondering van eiseres sub 3) en [naam 1] bankierden bij de Rabobank (Coöperatieve Rabobank U.A.).
2.5.
Op last van de burgemeester zijn [naam coffeeshop 1] en [naam coffeeshop 2] enige tijd gesloten geweest. [naam coffeeshop 2] van 8 mei 2018 tot en met 24 juli 2018 en [naam coffeeshop 1] van 17 mei 2018 tot en met 24 juli 2018 en beide coffeeshops nog eens van 27 oktober 2018 tot en met 2 april 2019.
2.6.
In de periode van 6 december 2018 tot en met 8 februari 2019 is in totaal een bedrag van € 83.684,23 aan contanten gestort op een privé-bankrekening van [naam 1] , dat vervolgens is doorgestort naar diverse zakelijke rekeningen, waaronder de rekeningen van [naam coffeeshop 1] B.V., [eiseres 4] en [eiseres 5]
2.7.
Rabobank heeft bij e-mail van 10 september 2019 aan [naam 1] (onder meer) vragen gesteld over de herkomst van de contante stortingen, die voornamelijk in coupures van € 500,00 waren gedaan.
2.8.
Bij e-mail van 18 september 2019 heeft de boekhouder van [naam 1] en eiseressen aan Rabobank laten weten dat eiseressen door de tijdelijke sluiting van de twee coffeeshops in de financiële problemen zijn geraakt. Daarom zouden privébezittingen van [naam 1] zijn verkocht en de opbrengsten daarvan in de onderneming zijn gebracht en leningen zijn aangegaan. In de e-mail is onder meer het volgende geschreven:
“(…)
Op de rekeningen zijn bijschrijvingen geweest inzake de verkoop van twee auto’s, alsmede de ontvangst van enkele geldleningen.
(…)
De contante stortingen komen vanuit contant spaargeld van de heer [naam 1] en de verkoop van sieraden, horloges, de aanbetaling op één van de twee auto’s en de verkoop van meubilair en apparatuur (…). Het is zeer goed mogelijk dat er briefjes van € 500 aanwezig waren in de stortingen. Immers spaarde de heer [naam 1] al ca. 15-20 jaar.
(…)”.
2.9.
Rabobank heeft meerdere keren in 2019 aan [naam 1] en eiseressen gevraagd om documentatie over (de contante) stortingen. In de e-mail van 11 november 2019 is ook meegedeeld dat Rabobank de klantrelatie zou gaan heroverwegen als geen onderbouwende documentatie werd aangeleverd.
2.10.
Bij brief van 19 juni 2020 heeft Rabobank de bancaire relatie met [naam 1] en eiseressen sub 1, 2, 4 en 5, bestaande uit 11 bankrekeningen, opgezegd per 19 september 2020. In de opzeggingsbrief staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Samenvattend heeft u geen passende en/of geloofwaardige verklaringen kunnen geven voor bovenstaande transacties/stortingen. Wij zijn van mening dat u hiervoor voldoende tijd heeft gehad. Gevolg is dat wij niet kunnen uitsluiten dat er sprake is van witwassen, waardoor wij als bank zijnde een aanzienlijk en onaanvaardbaar risico lopen op reputatieschade en financiële schade.”
[naam 1] heeft daartegen geprotesteerd. In verband daarmee heeft Rabobank de bankrelatie toen nog niet feitelijk beëindigd.
2.11.
Bij dagvaarding van 22 december 2020 hebben [naam 1] , eiseressen sub 1, 2, 4 en 5 en nog een andere B.V. van [naam 1] , Rabobank in kort geding gedagvaard bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank en gevorderd haar te veroordelen om de bankrekeningen op de gebruikelijke wijze voort te zetten.
2.12.
Bij vonnis van 28 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vorderingen van [naam 1] en eiseressen (hierna ook [naam 1] c.s.) afgewezen. Dit vonnis is gebaseerd op onder meer de volgende overwegingen:

4.4. Gelet op de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is voorshands niet aannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Rabobank in de gegeven omstandigheden van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Allereerst staat vast dat in de periode van 6 december 2018 tot en met 8 februari 2019 in totaal een bedrag van € 83.684,23 aan contanten op een privé-bankrekening van [naam 1] is gestort en dat deze gelden zijn doorgestort naar onder andere de rekeningen van [eiseres 1] , [eiseres 4] en [eiseres 5] De voorzieningenrechter is met Rabobank van oordeel dat eisers met hun verklaringen en de (uiteindelijk) toegestuurde documenten onvoldoende inzicht in de herkomst van deze gelden hebben gegeven. Daardoor is niet vast te stellen dat de gestorte bedragen uit een legale bron zijn verkregen en bestaat het risico dat er sprake is van (schuld)witwassen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Volgens eisers zouden de contante gelden onder andere uit de verkoop van een Range Rover, een Rolex, sieraden van de echtgenote van [naam 1] en Bitcoin minors zijn verkregen. Documentatie, zoals een koopovereenkomst of kwitanties omtrent deze transacties, ontbreekt echter en eisers hebben niet duidelijk gemaakt waarom deze transacties niet giraal plaats hebben gevonden. Verder draagt de omstandigheid dat de kopers van de door [naam 1] verkochte eigendommen kennelijk anoniem wensen te blijven, niet bij aan de benodigde transparantie.
4.6.
Een andere storting van contante gelden houdt volgens eisers verband met de onderverhuur van een appartement op Ibiza. Ook voor deze stelling ontbreekt de onderbouwing. [naam 1] heeft wel stukken overgelegd die zijn eigen huurrelatie onderbouwen, maar heeft geen stukken laten zien die betrekking hebben op de door hem gestelde onderhuur. Door over de onderhuur uitsluitend te verklaren dat een lokale barman de woning voor hem onderverhuurde, is onduidelijk gebleven aan wie en voor welke prijs dat gebeurde. Ook hebben eisers er geen verklaring voor gegeven dat de onderhuurders de onderhuur van soms € 3.000,00 per week contant zouden hebben betaald.
4.7.
Verder maakt de omstandigheid dat de contante stortingen grotendeels zijn gedaan in hoge coupures van € 500,00 de stortingen, zoals Rabobank terecht stelt, extra verdacht, nu dergelijke coupures ongebruikelijk zijn in het reguliere betalingsverkeer, maar wel vaak gebruikt worden in het criminele circuit. Dat de contante gelden, zoals eisers hebben gesteld, zijn terug te vinden in de belastingaangifte maakt dat alles niet anders. Dit zegt immers niets over de herkomst van de gelden.
4.8.
Op voornoemde onderdelen hebben eisers niet aangetoond van wie zij de gelden uit verkoop en onderverhuur hebben ontvangen en wat de herkomst van die gelden is. Dat is wel nodig om het risico op witwassen uit te sluiten. Dat eisers dat niet kunnen aantonen door de wijze waarop zij de transacties hebben uitgevoerd (bijvoorbeeld het verkopen van de Range Rover via marktplaats.nl) en omdat de kopers anoniem willen blijven, komt voor hun eigen risico, maar is ook weinig vertrouwenwekkend.
(…)
4.10.
Al met al is voldoende aannemelijk dat Rabobank haar cliëntenonderzoek door een gebrek aan transparantie bij eisers niet heeft kunnen voltooien en op grond van artikel 5 lid 3 Wwft terecht is overgaan tot beëindiging van de bankrelatie met eisers. De vordering tot voortzetting van de bankrelatie is dan ook niet toewijsbaar.
2.13.
[naam 1] c.s. hebben tegen het vonnis van 28 januari 2021 aanvankelijk hoger beroep ingesteld, maar dat vervolgens om hun moverende redenen weer ingetrokken.
2.14.
Op 11 december 2020 heeft [naam 1] een aanvraag zakelijke rekening ingediend bij ING voor [naam bv] ING heeft deze aanvraag bij brief van 25 januari 2021 afgewezen, op de volgende grond:

Als gevolg van onze beoordeling vanuit economisch, strategisch en risicoperspectief heeft ING besloten uw aanvraag af te wijzen. ING beroept zich daarbij op haar contractsvrijheid. (…)
2.15.
[naam 1] heeft sinds 12 mei 2021 een privérekening bij ING en sinds 4 juni 2021 een rekening voor zijn eenmanszaak [eenmanszaak] ( [eenmanszaak] ).
2.16.
Op 10 november 2021 heeft ING in het kader van een cliëntonderzoek een vragenbrief aan [eenmanszaak] gezonden.
2.17.
Op 26 november 2021 heeft Rabobank bevestigd dat zij de bankrelatie met eiseressen sub 1, 2, 4 en 5 definitief beëindigde.
2.18.
Bij brief van 2 december 2021 heeft ING aan [naam 1] / [eenmanszaak] meegedeeld dat hij de zakelijke rekening niet meer mocht gebruiken voor de [eiseres 1] / [naam coffeeshop 2] , omdat [eenmanszaak] haar rekening niet mag gebruiken voor het ontvangen van gelden voor derden.
2.19.
Op 20 en 22 december 2021 heeft [naam 1] aanvragen ingediend bij ING voor bankrekeningen op naam van [eiseres 1] en de holdings.
2.20.
Vervolgens is tussen ING en [naam 1] c.s. gecorrespondeerd en hebben [naam 1] c.s. in het kader van een cliëntonderzoek gereageerd op de door ING gestelde vragen.
2.21.
Eiseressen hebben ook bij tal van andere banken, waaronder ABN AMRO, zakelijke rekeningen aangevraagd, maar daarbij steeds nul op het rekest gekregen. ABN AMRO heeft haar afwijzing, gedateerd 15 februari 2022 als volgt gemotiveerd:

Om de volgende reden(en) hebben wij uw aanvraag afgewezen;
• U heeft niet op eigen initiatief aangegeven dat u reeds eerder afgewezen bent bij een andere bank. Hierdoor is een integriteitsrisico ontstaan.
• De door u gedane contante stortingen zijn niet volledig onderbouwd met documentatie.
Hierdoor kunnen wij als bank geen volledig onderzoek doen naar de herkomst van deze contante middelen.”
2.22.
Bij brief van 31 maart 2022 heeft ING aan [naam 1] , [eiseres 1] en de holdings meegedeeld dat zij met hen geen relatie zal aangaan. Als reden daarvan is vermeld:

ING heeft informatie over uw organisatie verzameld en beoordeeld. Uit ons onderzoek is gebleken dat [eiseres 1] , [eiseres 2] en [eiseres 3] niet passen binnen de risicobereidheid van ING. Dit leidt tot een verhoogd operationeel, juridisch en reputatie risico. ING heeft daarom besloten uw aanvragen af te wijzen. ING beroept zich in dit kader op haar contractsvrijheid.”
2.23.
[naam 1] c.s. hebben ING verzocht op de afwijzing terug te komen, maar tevergeefs.

3.Het geschil

3.1.
Eiserssen vorderen, samengevat:
I. ING te veroordelen, op straffe van dwangsommen, om binnen één dag na betekening van dit vonnis, althans binnen een andere redelijke termijn, op naam van ieder van eiseressen een zakelijke bankrekening te openen en binnen twee dagen daadwerkelijk volledig functioneel te hebben tegen dezelfde voorwaarden als die van [eenmanszaak] , althans tegen gebruikelijke voorwaarden, een en ander met inbegrip van alle faciliteiten die bij een zakelijke bankrekening horen;
II. een andere voorziening te treffen die recht doet aan de strekking van het onder I gevorderde en het belang van elk van eisers;
III. ING in de proceskosten te veroordelen en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Banken hebben op grond van de Wwft (Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme) een verantwoordelijkheid bij het signaleren van zogenoemde financieel-economische criminaliteit en andere integriteitsrisico’s.
Zij moeten zoveel mogelijk voorkomen dat het financiële systeem voor oneigenlijke doelen wordt gebruikt of eigenlijk misbruikt. Daartoe moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten en de verzamelde informatie up-to-date houden. Als een bank haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien, is het haar verboden een zakelijke relatie aan te gaan met of een transactie uit te voeren voor die cliënt (artikel 5 lid 3 Wwft).
De bank kan dan immers het risico van misbruik van de door haar aangeboden producten en diensten niet overzien.
Op grond van een uitspraak van de Hoge Raad van 5 november 2021,
ECLI:NL:HR:2021:1652 Hoge Raad, 05-11-2021, 20/01038,
geldt verder het volgende. Uitgangspunt is dat op banken op grond van hun maatschappelijke positie en de daaruit voortvloeiende bijzondere zorgplicht – ofschoon ook zij zich in beginsel kunnen beroepen op contractsvrijheid – ook ten aanzien van niet-consumenten, de verplichting kan rusten een betaalrekening aan te bieden. (Voor consumenten is dat vastgelegd in art. 4:71f Wet financieel toezicht). Of een dergelijke verplichting in een concreet geval moet worden aangenomen hangt af van de uitkomst van een belangenafweging, waarbij de omstandigheden van het geval in de huidige situatie moeten worden betrokken. Daarbij weegt zwaar dat het zonder betaalrekening vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en om een bedrijf te exploiteren. Aan de andere kant kan een bank een gerechtvaardigd belang hebben om cliënten te weigeren vanwege toezichtrechtelijke eisen of integriteitsrisico’s. Dit belang kan eraan in de weg staan een bank te verplichten een betaalrekening aan te bieden.
4.2.
Anders dan eiseressen stellen is onvoldoende aannemelijk geworden dat ING coffeeshophouders categoraal uitsluit. ING heeft onweersproken gesteld wel degelijk coffeeshophouders onder haar cliënten te hebben. Zij heeft verder aangevoerd in dit geval een concrete aanleiding te hebben om eiseressen als klant te weigeren.
4.3.
Het valt op dat ING de aanvragen van [eiseres 1] en de holdings in de brieven van 11 december 2020 en 31 maart 2022 in tamelijk algemene bewoordingen heeft afgewezen. Zij heeft daarin immers slechts verwezen naar het door haar verrichte onderzoek, zonder daarop verder in te gaan.
Naderhand en ter zitting heeft zij echter verduidelijkt dat voor haar afwijzing de volgende omstandigheden zwaar wegen:
- de (gronden voor de) beëindiging van de bancaire relatie door Rabobank, die in het eerdere vonnis in stand is gebleven;
- de omstandigheid dat eiserssen daarvan bij hun aanvragen bij ING geen melding hebben gemaakt;
- dat [naam 1] de zakelijke rekening van zijn eenmanszaak [eenmanszaak] had aangewend voor de coffeeshops en niet voor de administratieve dienstverlening, in welke branche [eenmanszaak] zich volgens opgave van [naam 1] zou ophouden. Hierdoor is ING aanvankelijk op het verkeerde been gezet als het gaat om het risicoprofiel;
- ING heeft onvoldoende antwoord gekregen op haar vragen en het onderzoek niet naar tevredenheid kunnen afronden, onder meer omdat de herkomst van de contante stortingen nog steeds onduidelijk is.
4.4.
Ten behoeve van de direct betrokkenen – die moeten weten waar ze aan toe zijn – en de transparantie in het algemeen, zou het beter zijn als ING in voorkomende gevallen een afwijzingsbrief meer specifiek motiveert, toegesneden op de concrete situatie. Dat neemt niet weg dat de door ING aangevoerde feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat zij zich met recht op het standpunt kan stellen dat zij niet kan worden verplicht om met eiseressen een bancaire relatie aan te gaan; sterker nog, dat dit haar op grond van de Wwft niet is toegestaan.
Tegen de achtergrond van de contractsvrijheid van ING en haar onder 4.1 genoemde verplichtingen, leveren de onder 4.3 genoemde omstandigheden voldoende grond op om eiseressen te weigeren als nieuwe klanten. Dat ING dit in de afwijzingsbrieven niet specifiek heeft toegelicht, maakt niet dat haar afwijzing alleen om die reden niet in stand kan blijven.
4.5.
Eiseressen beroepen zich erop dat het eerdere vonnis, waarin is geoordeeld dat Rabobank de bankrekeningen mocht opzeggen, niet zonder meer betekent dat ook een nieuwe aanvraag moet worden afgewezen. Op zichzelf hebben zij daarin gelijk, maar het eerdere vonnis en de daaraan ten grondslag liggende motivering vormen bij de beoordeling van de vorderingen van eiseressen wel een belangrijk gezichtspunt. Dat vonnis is immers niet in hoger beroep vernietigd – en dat zal ook niet gebeuren, aangezien [naam 1] c.s. het beroep hebben ingetrokken – noch is in een bodemprocedure daarover anders geoordeeld. Het had dan ook op de weg van eiserssen gelegen om nieuwe feiten of omstandigheden naar voren te brengen die een ander licht op de zaak zouden werpen, bijvoorbeeld door alsnog met de ontbrekende documentatie te komen. Dat hebben zij echter niet gedaan, zodat de overwegingen die aan het eerdere vonnis ten grondslag liggen nog steeds van belang zijn.
4.6.
Bij de beoordeling kan buiten beschouwing blijven dat de coffeeshops in het verleden (in verband met beschietingen door derden) tijdelijk gesloten zijn geweest. Dat geldt ook voor de vraag of [naam 1] bij het aanvragen van een nieuwe bankrekening opzettelijk zijn naam anders heeft gespeld dan in het verleden ( [naam 1] in plaats van [naam 1] ), om zodoende niet direct als risicovol boven te komen drijven. (Volgens [naam 1] heeft hij dat zonder bijbedoelingen gedaan en is ae een gebruikelijke variatie op de schrijfwijze ä (a met umlaut)).
4.7.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van eiseressen niet toewijsbaar zijn, daargelaten dat eiseressen sub 4 en 5 geen aanvraag voor een (zakelijke) bankrekening bij ING hebben ingediend en dat in hun geval dan ook van een formele afwijzing nog geen sprake is.
4.8.
De omstandigheid dat het voor eiseressen klaarblijkelijk vrijwel onmogelijk is elders een rekening aan te vragen, is onvoldoende om anders te oordelen.
Het belang van eiseressen bij het beschikken over een bankrekening weegt niet op tegen het belang van ING om geen relaties aan te gaan die op gespannen voet staan met haar wettelijke verplichtingen.
4.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij worden eiseressen veroordeeld in de proceskosten van ING.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt eiseressen in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van ING begroot op:
– € 676,- aan griffierecht en
– € 1.016,- aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MB