Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
de besloten vennootschap [B.V. 1] ,
Procesgang
Inhoud van het klaagschrift
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Uit meerdere, door [naam 8] opgenomen, gesprekken met verdachte blijkt immers dat verdachte de betreffende gokhallen zag als zijn eigendom en de inkomsten die daarmee werden gegenereerd als hem toebehorend. Uit de omstandigheid dat verdachte tot op heden heeft ontkend dat de gokhallen feitelijk van hem waren, concludeert de rechtbank dat verdachte er blijkbaar veel aan gelegen is om dat verborgen te houden’.
houdenvalt onder de reikwijdte van artikel 420bis Sr. Daarbij loopt de pleegperiode door zolang de verdachte ten aanzien van deze geldbedragen nog steeds witwashandelingen verricht. Gelet op het gegeven dat [naam 1] zijn handelingen ten aanzien van het witwassen niet heeft beëindigd, concludeert het OM dat deze verboden gedragingen tot op de dag van vandaag voortduren. Er is derhalve geen sprake van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 Sr.
doorlopendedelict witwassen met ingang van 31 januari 2006. Daarnaast is in Kolbak overtreding van artikel 420bis, lid 1 onder b Sr ten laste gelegd, terwijl in 26Terrell overtreding van artikel 420bis, lid 1, onder a, Sr ten laste zal worden gelegd. Verder is [naam 1] in Kolbak aangemerkt als (mede)pleger van het witwassen, terwijl hij in 26Terrell wordt verdacht van het feitelijk leiding geven aan de witwasgedraging door de besloten vennootschap [B.V. 1] (klaagster), waarvan verdachte enig eigenaar en bestuurder is. Tot slot, is verdachte niet vervolgd in Kolbak, zodat alleen al daarom geen sprake kan zijn van een nieuwe vervolging/schending van het ‘ne bis in idem-beginsel’.