ECLI:NL:RBAMS:2022:2796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
13.303045.21, 13.035274.22, 13.144014.21 (TUL), 13.020279.20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht, diefstal van een fiets door middel van verbreking, de voorwaardelijke PIJ-maatregel is ondanks recidive niet ten uitvoer gelegd

Op 10 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die werd beschuldigd van diefstal van twee elektrische fietsen. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van diefstal in vereniging van twee fietsen op 23 oktober 2021, terwijl in zaak B een poging tot diefstal op 5 februari 2022 ten laste was gelegd. Tijdens de zitting op 26 april 2022 heeft de officier van justitie, mr. I. Barendregt, bewijs gepresenteerd, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot diefstal in zaak B, en sprak de verdachte vrij.

In zaak A erkende de verdachte dat hij één van de fietsen had gestolen, maar ontkende de verantwoordelijkheid voor de tweede fiets. De rechtbank concludeerde echter dat er sprake was van medeplegen, aangezien de verdachte en zijn medeverdachte samenhandelden. De rechtbank achtte de diefstal bewezen en legde een jeugddetentie op van 42 dagen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank besloot ook om de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet ten uitvoer te leggen, ondanks de recidive van de verdachte, en verlengde de proeftijd met een jaar. De rechtbank benadrukte het belang van hulpverlening en begeleiding voor de verdachte, die positieve stappen had gezet in zijn ontwikkeling.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de rapportages van deskundigen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn recidive, een positieve ontwikkeling doormaakte en dat het in zijn belang was om hem niet opnieuw te detineren, maar hem te ondersteunen in zijn hulpverleningstraject.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.303045.21 (A), 13.035274.22 (B), 13.144014.21 (TUL) en 13.020279.20 (TUL)
Datum uitspraak: 10 mei 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam , meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2004,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres 1] ,
feitelijke verblijfplaats:
[verblijfsadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Barendregt en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. de Heer, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw dr. S.L. van Woerden , GZ-psycholoog, mevrouw [naam Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad),
de heer [naam JBRA] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de heer [naam coach] (de coach van verdachte) namens R&B, en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak A
een diefstal in vereniging van twee (elektrische) fietsen op 23 oktober 2021 te Amsterdam van [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] door middel van braak;
Zaak B
een poging diefstal in vereniging van een [merk fiets] op 5 februari 2022 te Amsterdam van het bedrijf [merk fiets] en/of [benadeelde partij 3] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde poging tot diefstal. Gelet op de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte, de verklaring van de anonieme getuige en de
stillsin het dossier kan worden geconcludeerd dat verdachte op 10 februari 2022 omstreeks 13.30 uur samen met anderen heeft geprobeerd om een fiets te stelen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter zitting heeft verdachte het ten laste gelegde ontkend. Hij heeft onder meer verklaard dat hij op 10 februari 2022 in de buurt was van de woning van zijn oma aan de [straat] in verband met haar uitvaart. Hij zag een groep jongens die bezig was met het doorslijpen van een fietsslot. Verdachte herkende deze jongens uit de buurt. Hij is daarom naar ze toegelopen en hij heeft ze begroet. Volgens verdachte hebben de jongens gezegd dat zij de sleutel van het slot waren kwijtgeraakt en dat zij daarom bezig waren met het doorslijpen van het slot. Verdachte zocht hier verder niets achter en is daarna weggelopen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij degene is op de
stillvan de videobeelden op pagina 19 van het dossier. Hij droeg die dag een pet met witte letters en hij had witte oordopjes in.
Op 10 februari 2022 omstreeks 16.37 uur kregen de verbalisanten de opdracht om naar de [straat] te gaan, omdat daar een groep jongeren bezig zou zijn met het doorslijpen van een fietsslot. Ter plaatse zagen zij een groep jongens bij een fiets staan. De jongens waren allemaal in het donker gekleed en zij renden direct weg na het zien van het dienstvoertuig. De melder van dit incident, die anoniem wil blijven, heeft twee korte video’s gemaakt waarop volgens hem de daders en hun handelingen te zien zijn. De politie heeft deze bekeken en zag daarop jongens bij een hekwerk staan zonder dat te zien was wat zij deden. Volgens de melder waren twee jongens uit de groep bezig met het openslijpen van het slot en de andere jongens stonden op de uitkijk. De jongen die de slijptol in zijn hand had droeg een pet met witte letters en hij had witte oordopjes in. Volgens de twee herkenningen van de verbalisanten is verdachte de enige jongen uit de groep die aan dit signalement voldoet.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde poging tot diefstal heeft begaan. Genoemde video’s maken geen deel uit van het rechtbankdossier. In het dossier bevinden zich alleen
stillsdie van de video afkomstig zouden zijn. Weliswaar kan vastgesteld worden dat verdachte op de afbeeldingen staat, maar niet kan vastgesteld worden dat hij daar bezig was met het stelen van een fiets. Een fiets en een slijptol zijn immers op de beelden niet te zien. Op de
stillszijn alleen jongens, waaronder verdachte, bij een hekwerk te zien en is niet zichtbaar wat zij daar doen. Dit alles is niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaring van de anonieme melder wordt immers verder niet ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
De raadsman heeft zich ten aan zien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte twee (elektrische) fietsen heeft gestolen uit de garage aan de [straatnaam] . Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij de witte elektrische fiets (van het merk Super73 Model Zx) heeft gestolen, maar dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de tweede fiets op de tenlastelegging, die door zijn medeverdachte is weggenomen. Uit de bewijsmiddelen, waaronder de stills van de camerabeelden, blijkt echter dat er sprake is van medeplegen.
Op de stills is namelijk te zien dat verdachte in zijn voorverkenning beide fietsen bekijkt, zijn medeverdachte daarna in het gebouw en de garage binnenlaat, de tweede fiets ook optilt en hij tenslotte samen met zijn medeverdachte de garage uitfietst met de twee fietsen. Uit deze handelingen volgt dat er sprake is van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. Dit betekent dat hij ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gedragingen van zijn medeverdachte en dus ook voor de diefstal van de tweede fiets.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder A ten laste gelegde:
op 23 oktober 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander,
- een (elektrische) fiets van het merk Super73 Model Zx en
- een (elektrische) fiets van het merk Stella type Livorno FDST Comfort N3R 28 M,
toebehorende aan [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

8.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 42 dagen, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de voorwaardelijke maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna te noemen: de PIJ-maatregel), parketnummer 13.144014.21, ten uitvoer te leggen en ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging inzake het parketnummer 13.020279.20 de proeftijd te verlengen met 1 jaar.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd een jeugddetentie voor de duur van 42 dagen, met aftrek van voorarrest en een werkstraf voor de duur van 60 uren. Daarnaast heeft zij de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de vordering inzake parketnummer 13.020279.20 verzocht, te weten een jeugddetentie van 14 dagen. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel heeft de officier van justitie subsidiair gevorderd om de proeftijd te verlengen en de bijzondere voorwaarden te wijzigen, in die zin dat de toezicht en begeleiding door Reclassering Nederland zal worden uitgevoerd. Tenslotte heeft de officier van justitie subsidiair een vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd op grond van artikel 38v van het Wetboek van het Strafrecht, te weten een contactverbod met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Als verdachte zich niet aan deze maatregel houdt, dan zal er jeugddetentie worden toegepast op grond van artikel 77we van het Wetboek van Strafrecht. Voor iedere keer dat verdachte deze maatregel niet naleeft moet één week hechtenis worden opgelegd. Deze maatregel is noodzakelijk voor de duur van maximaal zes maanden en dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
De raadsman heeft bepleit om bij de strafmaat meer rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de vordering tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel af te wijzen. De tenuitvoerlegging van deze maatregel staat niet in verhouding tot de ernst van de ten laste gelegde diefstallen. De raadsman heeft verder verzocht om aan verdachte geen langere jeugddetentie op te leggen dan de dagen die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Op dit moment is een voorwaardelijke straf met een aantal bijzondere voorwaarden (zoals geadviseerd in het raadsrapport van 22 april 2022) meer op zijn plaats. Gelet op de opgestarte hulpverleningstrajecten en de gemotiveerde houding van verdachte om zijn medewerking te blijven verlenen, kan de raadsman zich vinden in de subsidiaire eis van de officier van justitie. Ten aanzien van het locatieverbod voor Amsterdam en het
contactverbod met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en het opleggen van een maatregel het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van twee elektrische fietsen. Dit is een vervelend feit voor de eigenaren van de fietsen die er juist vanuit gingen dat hun dure fietsen goed gestald stonden in een afgesloten parkeergarage. Bovendien heeft verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Dit rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
De rechtbank heeft kennis genomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 maart 2022. Verdachte is eerder veroordeeld voor feiten met een geweldselement. Hij heeft hiervoor in februari 2021 een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) en in september 2021 een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd gekregen. Hoewel het dit keer gaat om een ander soort feit, waren juist voor verdachte gezien de vorige veroordelingen de gevolgen van recidive bekend. Desondanks is hij na een maand na zijn laatste veroordeling weer de fout in gegaan. De rechtbank ziet daarin reden de strafmaat genoemd in de oriëntatiepunten met 100% te verhogen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • het Psychologisch Pro Justitia rapport , opgemaakt door dr. S.L. van Woerden , GZ-psycholoog, op 12 april 2022;
  • het Psychiatrisch Pro Justitia rapport, opgemaakt door [naam kinderpsychiater] , kinder-jeugdpsychiater, op 13 april 2022;
  • het rapport van JBRA van 19 april 2022.
  • het meest recente advies van de Raad van 22 april 2022;
Uit het psychiatrisch Pro Justitia rapportkomt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een normoverschrijdend gedragsstoornis en ADHD van het gecombineerde type. Volgens de psychiater hebben deze stoornissen de gedragskeuzes ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed en kan er betoogd worden dat het ten laste gelegde volledig aan verdachte kan worden toegerekend. Het recidiverisico wordt door de psychiater als matig tot hoog ingeschat. Als beschermende factor noemt de psychiater het gegeven dat verdachte een positieve werkrelatie kan aangaan met de hulpverlening en dit ook heeft gedaan. Als negatieve invloed op het recidiverisico noemt de psychiater de stoornissen van de verdachte en het feit dat niet alles duidelijk is geworden rondom zijn sociale context, zijn vriendengroep. Om de risicofactoren te beïnvloeden is het volgens de psychiater van belang om de stijgende lijn die werd gezien in het functioneren van verdachte aan te grijpen op
zijn zelfbeeld en identiteitsontwikkeling, impulsbeheersing en copingvaardigheden. Dit
naast een verdere versterking van het moreel redeneren en gewetensontwikkeling. De psychiater meldt dat er een bespreking binnen het NIFP heeft plaatsgevonden, waaruit volgde dat een PIJ-maatregel nu niet opportuun lijkt, maar er dient wel een duidelijk pedagogisch vervolg te komen. De psychiater adviseert, binnen het kader van de bestaande voorwaardelijke PIJ-maatregel, Topzorg vanuit de [kliniek] opnieuw en fris op te starten (bij voorkeur in [plaats 1] ), en de RGT in combinatie met een coach vanuit IFA voor praktische ondersteuning en begeleiding (ook in [plaats 1] ). Het opleggen van een straf voor het huidige tenlastegelegde lijkt wel van pedagogisch belang. Hierbij kan volgens de psychiater gedacht worden aan jeugddetentie of een (stevige) werkstraf.
Uit het psychologisch Pro Justitia rapportkomt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de zin van een normoverschrijdend gedragsstoornis en ADHD van het gecombineerde beeld. Ook is er sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel op beneden gemiddeld niveau. De psycholoog adviseert het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen. Er was geen sprake van impulsiviteit en er waren volgende momenten, ook binnen de mogelijkheden van verdachte, om tot ander gedrag te komen. Hij wist wat de gevolgen konden zijn van zijn gedrag. Gezien de stoornissen van verdachte, in combinatie met een voorgeschiedenis van delinquent gedrag, schat de psycholoog het recidiverisico op hoog in, indien er niet stevig wordt ingezet op behandeling, ondersteuning en duidelijke kaders. Als beschermende factoren noemt de psycholoog dat verdachte gericht is op de toekomst en zich hiervoor lijkt in te zetten. Hij heeft een betrokken systeem om hem heen die hem kaders en steun bieden. De psycholoog ziet als risico dat hij beïnvloedbaar is voor (negatieve) beïnvloeding van leeftijdsgenoten. De algehele inschatting van het recidiverisico kan tot een meer aanvaardbaar niveau worden teruggedrongen volgens de psycholoog door duidelijke kaders van ondersteuning en een stabiele basis van wonen, scholing/werk, behandeling en sociaal leven. De psycholoog adviseert om het hulpverleningskader vanuit de voorwaardelijke PIJ-maatregel opnieuw en stevig neer te zetten. De afgelopen maanden lijkt een positieve ontwikkeling ingezet, welke ondersteund en gestimuleerd dient te blijven, binnen passende kaders. Aangezien verdachte bij zijn familie in [plaats 1] woont en dit voorlopig nog de meest passende plek lijkt om zijn ontwikkeling positief te stimuleren en er een outreachende vorm van hulpverlening noodzakelijk is, wordt het opstarten van Topzorg of FAST vanuit De [kliniek] in [plaats 1] geadviseerd. Waar bij eerdere rapportages het zwaartepunt in noodzaak voor behandeling lag op impulsbeheersing en emotie-regulatie, lijkt deze volgens de psycholoog meer verschoven richting zijn gewetensontwikkeling en (negatieve) denkschema’s. Een individuele cognitieve gedragstherapie of Schematherapie wordt daarom aanbevolen. Wel blijft volgens de psycholoog aandacht voor het aanleren van oplossingsvaardigheden en impulsbeheersing van belang. Ook blijft de systemische aanpak belangrijk, waarbij ook de rol van zijn bredere familie in moet worden meegenomen.
De psycholoog adviseert verder het tenlastegelegde af te straffen middels een passende werkstraf. Verdachte heeft er baat bij om de consequenties van zijn gedrag onder ogen te komen. Tenslotte adviseert de psycholoog om gezien zijn leeftijd en behoefte aan praktische, consequente, ‘lik-op-stuk’ aanpak, over te gaan naar volwassenen reclassering.
Ter zitting heeft de
deskundige Van Woerdenhet voorgaande bevestigd en daarop - samengevat - het volgende toegevoegd. Er is sprake van een zorgelijke ontwikkeling van verdachte, maar in het ambulante kader wordt het nog mogelijk geacht om tot een pedagogische beïnvloeding te kunnen komen. Op dit moment heeft verdachte veel positieve factoren in zijn leven. In de afgelopen periode heeft hij deelgenomen aan een traject van de [kliniek] dat vooral was gericht op delictbespreking. Het is voor de hulpverlening duidelijk dat verdachte een intensievere vorm van therapie nodig heeft. Verdachte heeft een belast verleden en hij behoefte aan begeleiding om zich positief te kunnen ontwikkelen. Daarbij is
het noodzakelijk dat hij op termijn deelneemt aan schematherapie, zodat hij passende hulp krijgt voor zijn persoonlijke problematiek. Tot slot heeft de deskundige toegelicht dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ maatregel niet in het belang is van verdachte. Hij zou dan vanuit dit kader moeten toewerken naar de positieve factoren in zijn leven die hij nu al heeft.
De Raadadviseert om de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet ten uitvoer te leggen. De positieve ontwikkelingen op verschillende leefgebieden maken dat het voorwaardelijke PIJ kader als passend wordt gezien. De Raad conformeert zich aan het advies van het NIFP om verdachte over te dragen aan Reclassering Nederland. De Raad ziet verder een pedagogische meerwaarde in het opleggen van een straf indien het tenlastegelegde wordt bewezen, omdat verdachte dan nog een directe consequentie ontvangt voor zijn delict gedrag binnen zijn proeftijd. De Raad heeft verder op zitting toegelicht dat behandeling noodzakelijk is en dat er meer diepgang moet komen in de behandeling. Er gaat een aantal dingen goed, verdachte heeft zijn diploma gehaald en volgt een BBL opleiding tot loodgieter, waarbij hij 4 dagen werkt en 1 dag naar school gaat. De beschermende factoren om de juiste stappen te nemen zijn er. Aan de andere kant geeft hij nog steeds geen openheid over zijn vrienden. De Raad meent dat verdachte zijn verantwoordelijkheid moet nemen. De Raad adviseert daarom de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet ten uitvoer te leggen, maar formuleert ruimere voorwaarden dan in haar rapport van 22 april 2022, te weten:
- meewerken aan hulpverlening die nodig wordt geacht door Reclassering Nederland, hierbij wordt gedacht aan hulpverlening/behandeling vanuit Topzorg de [kliniek] / Fact / R&B;
- onderwijs volgen volgens rooster;
- meewerken aan een positieve dagbesteding (werk/sport);
- wonen bij zijn tante in [plaats 1] .
Het gebiedsverbod en contactverbod met medeverdachten uit andere strafzaken worden niet meer geadviseerd.
JBRAstaat achter het advies van het NIFP. JBRA heeft door middel van de systeemgerichte aanpak het maximale weten te bereiken in de begeleiding van verdachte en de familie. JBRA staat daarom ook achter het overdragen naar Reclassering Nederland voor toezicht op de naleving van de voorwaarden bij de voorwaardelijke PIJ-maategel en begeleiding van verdachte daarin. Op de zitting heeft JBRA toegelicht dat zij eveneens vinden dat verdachte zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Zij hebben geen bezwaar tegen terugkeer naar Amsterdam ; verdachte is volwassen genoeg om te laten zien dat hij in Amsterdam niet meer zal recidiveren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de conclusies van de psycholoog en de psychiater zal de rechtbank verdachte het bewezen verklaarde feit volledig toerekenen.
Gelet op voornoemde oriëntatiepunten, het feit dat verdachte is gerecidiveerd terwijl hij in meerdere proeftijden liep, en de verdere persoonlijke omstandigheden van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie dient te worden opgelegd. Deze heeft hij uitgezeten tijdens zijn voorarrest. De rechtbank acht het niet in het belang van de verdachte en de samenleving dat hij opnieuw gedetineerd raakt. Verdachte heeft de laatste maanden een positieve ontwikkeling laten zien die, ook volgens de deskundigen, gestimuleerd dient te worden. De rechtbank zal dan ook een jeugddetentie van 42 dagen opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel afwijzen. De rechtbank zal de proeftijd bij de voorwaardelijke PIJ-maatregel verlengen en de bijzondere voorwaarden wijzigen. De rechtbank verwijst voor de motivering van deze beslissingen naar rubriek 10 hierna. In deze rubriek zal de rechtbank ook de andere vordering tenuitvoerlegging behandelen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v, tweede lid, sub b van het Wetboek van Strafrecht, als volgt.
Uit de rapportages van de deskundigen is gebleken dat hoewel verdachte een positieve ontwikkeling doormaakt, het recidive risico nog altijd aanwezig is. Dit komt met name doordat verdachte geen openheid wil geven over zijn netwerk en daar geen zicht op is.
Hoewel verdachte nu in [plaats 1] verblijft, en daarmee uit zijn netwerk is gehaald, blijkt uit het dossier dat verdachte contact heeft gehad met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Met deze twee jongens heeft verdachte in het kader van de voorwaardelijke straffen die aan de orde zijn bij de vorderingen tot tenuitvoerlegging een contactverbod. De contactverboden, opgelegd als bijzondere voorwaarden, worden daarmee overtreden. Dit zou op zichzelf een maatregel als bedoeld in artikel 38v, Wetboek van Strafrecht kunnen rechtvaardigen als sprake zou zijn van mededaders in de onderhavige strafzaak of van personen waarmee structurele overlast wordt gepleegd. Van mededaderschap is in de onderhavige zaak niet gebleken. Er zijn daarnaast zeker signalen dat verdachte overlast heeft gepleegd met genoemde personen, maar dat dit ook recent nog is gebeurd is in de onderhavige zaak onvoldoende gebleken zodat ook op dat gegeven een maatregel onvoldoende gebaseerd kan worden. De rechtbank zal daarom niet overgaan tot het opleggen van de genoemde maatregel.

11.Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Parketnummer 13.144014.21
Bij de stukken bevindt zich de op 16 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam , in de zaak met parketnummer 13.144014.20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 september 2021 van de rechtbank Amsterdam , waarbij verdachte is veroordeeld tot de PIJ-maatregel, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 4 april 2022 aan de moeder van verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de inhoud van dit vonnis.
De rechtbank ziet echter aanleiding om in plaats van de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te bevelen de proeftijd te verlengen met een jaar. Verdachte laat sinds enkele maanden een positieve ontwikkeling zien. Hij is toekomst gericht en is bezig aan een BBL opleiding tot loodgieter. De rechtbank acht het – met de deskundigen – niet in het belang van de verdere ontwikkeling van verdachte om deze positieve ontwikkelingen nu te doorkruisen. Verdachte heeft een steunend en beschermend netwerk en ervaart succes en kan profiteren van de positieve invloed die de collega’s op hem hebben. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bij zijn stage (de BBL opleiding) moest beloven om afstand te nemen van de jongeren die een slechte invloed op hem hebben. Dat was een voorwaarde om aan de slag te kunnen. Verdachte heeft gezegd dat hij deze jongens niet meer spreekt en zijn baan niet op het spel wil zetten. Het is aan verdachte om dit te gaan laten zien en ook te laten zien dat hij verder kan meewerken aan behandeling. De rechtbank is met de deskundigen van oordeel dat het aan verdachte is om zijn verantwoordelijkheid te nemen en zal in navolging van de adviezen aan Reclassering Nederland de opdracht geven om toe te zien op de naleving van de voorwaarden van de PIJ-maatregel en de verdachte daarin te begeleiden. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden van de PIJ-maatregel daartoe wijzigen.
De rechtbank gaat niet mee in de adviezen van de Raad en de JBRA om het contactverbod en gebiedsverbod op dit moment te schrappen als bijzondere voorwaarden van de PIJ-maatregel. Het recidive risico is daarvoor nog te hoog en wordt, gelet op de rapportages van het NIFP, juist negatief beïnvloed door het netwerk van verdachte in Amsterdam waar geen zicht op is. Hoewel verdachte heeft verklaard afstand te hebben gedaan van deze vrienden, hebben eerdere contactverboden en veroordelingen hem er niet van weerhouden om een nieuw delict in Amsterdam te plegen en in de buurt van deze contacten te worden gesignaleerd.
Parketnummer 13.020279.20
Bij de stukken bevindt zich de op 16 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam , in de zaak met parketnummer 13.020279.20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 9 juli 2020 van de rechtbank Amsterdam , waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 139 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek
van Strafrecht waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 4 april 2022 aan de moeder van verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de inhoud van dit vonnis. Nu een gedeelte van het voorwaardelijke strafdeel, te weten een jeugddetentie van 45 dagen, reeds bij vonnis d.d. 25 februari 2021 van de rechtbank Amsterdam (parketnummers 13.255286.20, 13.292454.20 en 13.221440.20) ten uitvoer is gelegd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging van het overige gedeelte van het voorwaardelijke strafdeel gelasten, te weten een jeugddetentie voor de duur van 45 dagen. De rechtbank acht het niet wenselijk dat verdachte nu naar een jeugdgevangenis gaat, waardoor het ingezette hulpverleningstraject en de positieve ontwikkelingen van de afgelopen maanden (alsnog) worden doorkruist, en zal daarom de jeugddetentie omzetten in een werkstraf voor de duur van 90 uren.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77we, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart het onder zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder zaak A ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A bewezen verklaarde:
diefstal door twee verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, te weten 42 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verlengtde bij vonnis van 21 september 2021 in de zaak met parketnummer 13.144014.21 bepaalde proeftijd met 1 (één) jaar en
wijzigtde bijzondere voorwaarden in die zin dat veroordeelde:
- zich houdt aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland;
- op geen enkele wijze contact heeft met [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 2] 2004 en [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedag 3] 2005;
- op geen enkele wijze contact heeft met [medeverdachte 5] , geboren op [geboortedag 4] 2004, en [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 5] 2005;
- onderwijs volgt volgens lesrooster;
- meewerkt aan een positieve dagbesteding;
- woont op het [adres 2] in [plaats 1] bij tante [naam] zolang Reclassering Nederland dat nodig vindt;
- zich houdt aan een gebiedsverbod voor heel Amsterdam zolang Reclassering Nederland dat nodig vindt, tenzij verdachte na toestemming van Reclassering Nederland en zo nodig onder begeleiding van een volwassene in Amsterdam moet zijn voor: bezoek aan moeder, school, stage, hulpverlening en/of werk;
- meewerkt aan alle reeds ingezette en zo nodig opnieuw in te zetten hulpverlening (RGT, TOPZorg van De [kliniek] ) en eventueel andere vormen van hulpverlening die Reclassering Nederland nodig acht zoals het meewerken aan de begeleiding van een IFA-coach of een soortgelijke coach zoals R&B;
waarbij aan de Reclassering Nederland opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis d.d. 9 juli 2020, zijnde
45 (vijfenveertig) dagenjeugddetentie, in de vorm van een werkstraf voor de duur van
90 (negentig) uren, subsidiair 45 (vijfenveertig) dagen jeugddetentie.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.H.W. Franssen, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. G.S. Crince Le Roy en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 mei 2022.
[...]