ECLI:NL:RBAMS:2022:2787

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
13-282479-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met noodweer en vrijspraak mishandeling in Amsterdam

Op 13 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 oktober 2021 betrokken was bij een vechtpartij met [persoon 1] in een woningcomplex te Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. Tijdens de zitting op 30 maart 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. C. Nij Bijvank, en de verdediging van de verdachte, mr. M.H. Aalmoes, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [persoon 1] met een vuist tegen zijn hals en hoofd heeft geslagen en hem heeft geschopt, wat leidde tot ernstig letsel bij [persoon 1]. De verdachte heeft echter aangevoerd dat hij zich verdedigde tegen een aanval van [persoon 1], die gewapend was met een mes. De rechtbank heeft de verklaringen van de forensisch arts [persoon 2] in overweging genomen, die aangaf dat de hersenbeschadiging van [persoon 1] het gevolg was van een langdurige afsluiting van de luchtpijp of druk op de halsslagaders. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk de luchtpijp van [persoon 1] had dichtgeknepen, en sprak hem vrij van de mishandeling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte handelde uit noodweer en dat zijn reactie proportioneel was. De poging tot doodslag werd niet strafbaar geacht, en de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij [persoon 1] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel was opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-282479-21 (Promis)
Datum uitspraak: 13 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Nij Bijvank, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van hetgeen mr. A.T. van Vulpen namens de benadeelde partij, [persoon 1] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting van 30 maart 2022 – ten laste gelegd dat hij zich op 17 oktober 2021 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
1.
poging tot doodslag op [persoon 1] , door hem met een vuist tegen zijn hals en hoofd te slaan en te schoppen met geschoeide voet, en door langdurig de keel van [persoon 1] dicht te knijpen dan wel langdurig druk uitoefenen op zijn halslagader(s), waardoor zuurstofgebrek in de hersenen van [persoon 1] is opgetreden;
subsidiair ten laste gelegd als zware mishandeling, waarbij verdachte ook wordt verweten dat hij [persoon 1] een breuk van het neusbeen en breuken van het strottenhoofdskelet en een hersenbeschadiging heeft toegebracht;
2.
mishandeling van [persoon 1] , door hem tegen het gezicht en het hoofd te stompen en door hem met een scherp voorwerp in de enkel te steken.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 partieel nietig is, omdat de gedraging ‘het slaan en het stompen’ ook onder feit 1 ten laste is gelegd.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen over de geldigheid van de dagvaarding.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 voldoet aan de eisen die artikel 261 Wetboek van Strafvordering aan de dagvaarding stelt. De omstandigheid dat een (klein) deel van de tenlastegelegde tekst uit feit 1 terugkomt in feit 2 maakt niet dat daarmee de tenlastelegging niet voldoet aan die eisen.. Het standpunt van de raadsvrouw leidt dan ook niet tot het oordeel dat de dagvaarding – al dan niet partieel – nietig is.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Inleiding

Op 17 oktober 2021 krijgt de politie te Amsterdam meldingen binnen over een vechtpartij. In de gemeenschappelijke hal van een woningcomplex aan [straatnaam] zouden twee personen aan het vechten zijn. Er zou sprake zijn van een mes en minstens één van de twee personen zou aan het bloeden zijn. Wanneer de politie ter plaatse komt, treffen zij verdachte aan en [persoon 1] . Verdachte heeft een steekwond in zijn lies en verklaart direct dat hij door [persoon 1] werd aangevallen met een mes en door hem gestoken is. [persoon 1] ligt op de grond in de hal. Hij ligt in een plas bloed en is zwaargewond. Zowel verdachte als [persoon 1] worden afgevoerd naar het ziekenhuis. Verdachte verlaat diezelfde dag het ziekenhuis. Uit de letselrapportage, die is opgemaakt naar aanleiding van de verwondingen van [persoon 1] , blijkt dat sprake is van zeer ernstig letsel, aanvankelijk direct levensbedreigend en met de verwachting dat sprake zal zijn van blijvende schade aan de hersenen.
Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij zich tegen [persoon 1] moest verdedigen en hem daarom stoten en schoppen heeft gegeven. Hij zegt niet de keel van [persoon 1] te hebben dichtgeknepen of op een andere manier druk te hebben uitgeoefend op zijn halsslagaders.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. De bij [persoon 1] vastgestelde hersenbeschadiging kan alleen door een langdurige belemmering het stromen van zuurstofrijk bloed naar de hersenen zijn ontstaan. Die handeling is zozeer gericht op de dood, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [persoon 1] bewust heeft aanvaard. Daarnaast heeft verdachte [persoon 1] tegen het hoofd geschopt. Naar algemene ervaringsregels brengt dit een aanmerkelijke kans op overlijden met zich mee. Het hoofd is een kwetsbaar deel van het lichaam. Bovendien is het geweld op het hoofd en de halsstreek dusdanig fors geweest, dat daardoor het neusbeen is verbrijzeld en het strottenhoofd is gebroken.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
De officier van justitie acht ook de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling bewezen. De steekwond in de enkel van [persoon 1] is door verdachte toegebracht.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde doodslag en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Hoewel verdachte heeft bekend dat hij [persoon 1] in het gezicht heeft geslagen en geschopt, blijkt uit de letselbeschrijvingen expliciet niet van geweld tegen het hoofd, anders dan op het (aan)gezicht. Verdachte ontkent dat hij langdurig de luchtpijp van [persoon 1] heeft dichtgeknepen of dichtgeknepen heeft gehouden. Hij ontkent ook dat hij langdurig druk op één van de halslagaders van [persoon 1] heeft uitgeoefend. Dat dit is gebeurd, kan niet uit de letselverklaringen worden opgemaakt. De hersenbeschadiging door het zuurstoftekort is ontstaan door de breuken aan het strottenhoofd. Deze breuken zijn ontstaan door de stomp, stoot of trap die verdachte heeft gegeven in het gezicht van [persoon 1] en niet door enige vorm van manuele strangulatie.
De raadsvrouw van verdachte heeft geen apart standpunt ingenomen over de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de tenlastegelegde mishandeling, nu verdachte zich op noodweer beroept. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat hetgeen zij heeft aangevoerd terzake feit 1 ook dient te gelden voor feit 2.
Verdachte heeft [persoon 1] niet gestoken met een mes of een ander scherp voorwerp. [persoon 1] heeft zichzelf verwond met het mes.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Het oordeel over het onder feit 1 ten laste gelegde
Het langdurig dichtknijpen of dichtgeknepen houden van de keel, dan wel langdurige druk uitoefenen op de halslagader(s) van [persoon 1]
Uit de geneeskundige bevindingen van forensisch arts [persoon 2] blijkt dat het ontstaan van de hersenbeschadiging (als gevolg van zuurstoftekort met langer durend bewustzijnsverlies) bij [persoon 1] , wordt verklaard door een langer gebrek van aanvoer van zuurstofrijk bloed naar de hersenen. Dit kan volgens de forensisch arts zijn gebeurd door langdurige druk op de halslagader(s) of door langdurige volledige afsluiting van de luchtpijp. Op de zitting heeft [persoon 2] haar bevindingen toegelicht. Zij heeft verklaard dat de keel, dan wel de halslagader(s), minimaal drie tot vijf minuten moet(en) worden afgekneld voordat er een hersenbeschadiging optreedt. Uit de beschrijving van de opgenomen camerabeelden van het gemeenschappelijk trapportaal van het woningcomplex blijkt dat verdachte op 17 oktober 2021 om 13:51 uur naar boven loopt, richting de gemeenschappelijke hal waar uiteindelijk de confrontatie tussen hem en [persoon 1] plaatsvindt. Om 13:53 uur komt de politie naar boven. Als de politie boven is, treffen zij [persoon 1] aan, die op dat moment al bewusteloos is. Verdachte staat in de hal.
De rechtbank leidt hieruit af dat het hele gevecht tussen verdachte en [persoon 1] – inclusief de woordenwisseling, het stompen en het schoppen – zo’n twee minuten heeft geduurd, terwijl er voor de verwurging met de hersenbeschadiging tot gevolg, volgens de deskundige, alleen al meer tijd nodig was. Dat betekent dat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte de luchtpijp in de keel van [persoon 1] heeft dichtgeknepen of dichtgeknepen heeft gehouden en/of langdurige druk op één van de beide halsslagaders van [persoon 1] heeft gehouden waardoor zuurstofrijk bloed meer dan enkele minuten niet de hersenen kon bereiken. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Poging tot doodslag
De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte en uit de letselverklaringen van [persoon 1] af dat verdachte meermalen tegen de hals en het hoofd van [persoon 1] heeft gestompt en geschopt.
De rechtbank overweegt over het opzet van verdachte dat niet bewezen kan worden dat verdachte de intentie (vol opzet) had om [persoon 1] te doden. Voor de vraag of verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van [persoon 1] zal intreden (voorwaardelijk opzet), dient allereerst te worden bekeken of door het handelen van verdachte deze aanmerkelijke kans ontstond. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verdachte met geschoeide voet tegen het hoofd/gezicht van [persoon 1] heeft geschopt en hem tegen zijn hals en hoofd heeft gestompt. In combinatie met het geconstateerde letsel bij [persoon 1] leveren de gedragingen van verdachte in dit geval naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op de dood op. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is waarin vitale organen, zoals de hersenen, zich bevinden. Uit het forensisch radiologisch onderzoek blijkt dat sprake is geweest van een heftige geweldsinwerking en dat het meer waarschijnlijk is dat sprake is geweest van een hoog energetische geweldsinwerking op de voorzijde van de hals. Zo is het neusbeen van [persoon 1] verbrijzeld en is zijn strottenhoofd gebroken.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of verdachte deze aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Daarvoor zijn de omstandigheden en de aard van de gedragingen van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. De rechtbank overweegt dat van dergelijke gedragingen in dit geval sprake was.
5.3.2
Het oordeel over het onder feit 2 ten laste gelegde
5.3.2.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan. Verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval. Het geweld dat hij heeft toegepast, is proportioneel. Ook is voldaan aan de eis van subsidiariteit. Verdachte kon geen enkele kant op, nu [persoon 1] voor de uitgang stond en de deur van die uitgang alleen naar binnen toe open kon. Verdachte dient ten aanzien van feit 1 ontslagen te worden van alle rechtsvervolging en ten aanzien van feit 2 te worden vrijgesproken.
5.3.2.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. Hoewel hij zich in een noodweersituatie bevond, heeft hij disproportioneel gehandeld. Aan verdachte komt ook geen beroep op noodweerexces toe. Voor zover er al bij verdachte sprake was van een gemoedsbeweging, was deze onvoldoende hevig.
5.3.3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het noodweerverweer
De rechtbank overweegt dat met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking wordt gebracht (vgl. Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690). De verdediging heeft zowel ten aanzien van het onder feit 1 als het onder feit 2 tenlastegelegde een beroep op noodweer gedaan.
Als de verdachte met vrucht een beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer kan doen, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat de tenlastegelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als mishandelend kan worden gezien. De verdachte zal in dat geval dan ook moeten worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde onder feit 2.
Van noodweer is sprake wanneer een persoon een feit begaat, dat geboden is door de noodzakelijke verdediging van zijn of andermans lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij de verdediging mag worden toegepast vanaf het moment dat er sprake is van of een onmiddellijk dreigend gevaar op die aanranding. Daarbij mag de toegepaste verdediging niet in onredelijke verhouding staan tot de (dreigende) aanranding.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep op noodweer uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op het moment dat verdachte aankwam in de gemeenschappelijke hal van het woningcomplex, stond [persoon 1] hem op te wachten met een mes. Uit het dossier blijkt dat [persoon 1] dit mes had meegenomen uit de woning van [persoon 3] , terwijl hij wist dat verdachte onderweg was. In de hal heeft [persoon 1] meerdere steekbewegingen gemaakt richting verdachte. Verdachte probeerde vervolgens het mes uit de handen van [persoon 1] te trekken. Er ontstond daarbij een worsteling tussen verdachte en [persoon 1] . Op het moment dat zij allebei op de grond terechtkwamen en [persoon 1] – met het mes in zijn handen – in de ene hoek op de grond lag en verdachte in de andere hoek, schopte verdachte richting het hoofd van [persoon 1] om hem zo van zich af te houden. [persoon 1] hield daarbij nog steeds het mes in zijn handen en kwam overeind. Verdachte heeft [persoon 1] daarop dan enkele stompen in het gezicht. Hierna trekt verdachte het mes uit de hand van [persoon 1] . Voor het steken in de enkel van [persoon 1] door verdachte, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten in het dossier.
De rechtbank waardeert de steekbewegingen van [persoon 1] richting verdachte als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval. Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij zich hiertegen heeft verdedigd. De rechtbank acht de reactie van verdachte, te weten het stompen tegen het hoofd (ten laste gelegd onder feit 1 primair en feit 2) en de hals van verdachte en het schoppen tegen het hoofd van verdachte (alleen ten laste gelegd onder feit 1 primair), onder deze omstandigheden proportioneel. Ook aan de eis van subsidiariteit is voldaan. Verdachte en [persoon 1] bevonden zich in een kleine ruimte. Het was niet mogelijk om aan de aanranding van [persoon 1] met een wapen te ontsnappen, nu [persoon 1] zich voor de uitgangsdeur bevond en verdachte via die route niet weg kon komen.
De conclusie van de rechtbank is dat verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer slaagt.
Vrijspraak van de tenlastegelegde mishandeling
Nu aan verdachte een geslaagd beroep op een rechtvaardigingsgrond toekomt, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat de tenlastegelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als mishandelend kan worden gezien. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde onder feit 2.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 17 oktober 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [persoon 1] meermalen tegen de hals en het hoofd heeft geslagen met een vuist en heeft geschopt met geschoeide voet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

7.De strafbaarheid van het feit en van de verdachte

De rechtbank heeft hiervoor, in rubriek 5, al de standpunten van de verdediging en het Openbaar Ministerie weergegeven en geconcludeerd dat verdachte de hem verweten gedragingen zoals ten laste gelegd onder feit 1 primair en feit 2 heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank volstaat hier dan ook met een verwijzing naar hetgeen in rubriek 5 is uiteengezet.
De rechtbank acht het bewezene onder feit 1 primair niet strafbaar. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. euro (omschrijving: G6110138)
2. 3 STK Medicijn (omschrijving: G6110165, Temazepam)
3. 1 STK Mes (omschrijving: G6110023)
4. 1 STK Broek (omschrijving: G6110117)
5. 0,10 euro (omschrijving: G6110138, restbedrag)
Verbeurdverklaring
Nu met behulp van het voorwerp onder 3 (het mes) het onder feit 1 primair bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Retour aan rechthebbende
Er is geen strafvorderlijk belang dat zich verzet tegen teruggave. De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen onder 1, 2, 4 en 5 aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbende van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt.

9.De vordering van de benadeelde partij [persoon 1]

De benadeelde partij [persoon 1] zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde
niet bewezenen spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
Verklaart het bewezene
niet strafbaaren
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingterzake daarvan.
Verklaart
verbeurd:1 STK Mes (omschrijving: G6110023).
Gelast de
teruggaveaan degenen die redelijkerwijs als rechthebbende van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt van:
  • 105 euro (omschrijving: G6110138);
  • 3 STK Medicijn (omschrijving: G6110165, Temazepam);
  • 1 STK Broek (omschrijving: G6110117);
  • 0,10 euro (omschrijving: G6110138, restbedrag).
Verklaart [persoon 1]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en S. Djebali, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Utlu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 april 2022.
[…]
[…]
[…]
[…]