ECLI:NL:RBAMS:2022:2774

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AMS 21/5888 en AMS 21/5889
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van AOW-pensioen en de gevolgen van mantelzorgcontacten voor de status van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een AOW-gerechtigde, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van zijn AOW-pensioen, dat was vastgesteld op het gehuwdenpensioen, terwijl hij meende dat zijn situatie als duurzaam gescheiden leven moest worden aangemerkt vanwege de mantelzorgcontacten met zijn echtgenote. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met deze mantelzorgcontacten bij de vaststelling van het pensioen. Eiser, geboren op 18 maart 1955, ontving eerder een uitkering op basis van de Participatiewet en had een AOW-pensioen aangevraagd, waarbij hij aangaf getrouwd te zijn. Verweerder had de bezwaren van eiser tegen de toekenning van het pensioen niet-ontvankelijk verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet terecht was. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om nader onderzoek te doen naar de mantelzorgcontacten en een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en de griffierechten aan eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen in het kader van de wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 21/5888 en 21/5889

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. G.M. Haring),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. Sturmans).

Procesverloop

Bij besluiten van 2 en 8 juli 2021 heeft verweerder eiser per 18 juli 2021 een AOW-pensioen [1] naar de norm van een gehuwde toegekend en de door eiser gevraagde herziening daarvan geweigerd.
Op 3 november 2021 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen die besluiten wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2022.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser, geboren op 18 maart 1955, ontving een uitkering op grond van de Participatiewet, berekend naar de norm van een alleenstaande (70% van het minimumloon). Hij heeft op 17 juni 2021 een AOW-pensioen bij verweerder aangevraagd. Hij heeft daarbij aangegeven getrouwd te zijn met [de persoon] (hierna: de echtgenote). Aan eiser is vervolgens een AOW-pensioen toegekend als gehuwde, naar de hoogte van 50% van het minimumloon.
2. Eiser meent dat dat ten onrechte is. Zijn huwelijk en de daaruit voortvloeiende contacten moeten niet gezien moet worden als een gewoon huwelijk, maar als een bijzonder arrangement in het kader van mantelzorg. De gemeente heeft dat in het verleden ook gedaan, terwijl ze volledig op de hoogte was van de situatie en de vinger aan de pols hield. Eiser ziet zich nu ten onrechte geconfronteerd met een forse inkomensterugval.
3. Verweerder meent dat de wet hem geen andere mogelijkheid laat dan vaststelling van het pensioen op een gehuwdenpensioen. Volgens verweerder is er geen sprake van duurzaam gescheiden leven. Verweerder wijst daarbij op het regelmatige contact, het samen op vakantie gaan, het feit dat eiser gemachtigd is voor de rekening van zijn echtgenote en het feit dat eiser en zijn echtgenote elkaar bij ziekte zouden verzorgen. Volgens verweerder blijkt uit de feiten en omstandigheden niet dat eiser en zijn echtgenote ieder een eigen leven leidt alsof zij niet met elkaar zijn gehuwd.
Het oordeel van de rechtbank
4. Het geschil tussen partijen betreft de vraag of eiser vanaf de ingangsdatum van zijn AOW aanspraak kan maken op een gehuwden of op een ongehuwdenpensioen. De niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de toekenningsbeslissing doet daar niet aan af, waar eiser direct in de eerste maand om een herziening van zijn pensioen heeft gevraagd en verweerder daarop ook in bezwaar inhoudelijk heeft beslist, op dezelfde dag als die waarop het andere bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard.
5. De rechtbank merkt op dat verweerder desgevraagd op zitting heeft aangegeven bereid te zijn het griffierecht dat eiser is verschuldigd voor het beroep tegen een van de bestreden besluiten te vergoeden. De rechtbank zal daartoe overgaan, nu verweerder beide (tegelijktijdig ingediende) bezwaren van eiser wel op dezelfde dag, maar niet in één beslissing op bezwaar heeft afgewikkeld.
6. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij in beroep is gegaan tegen de niet-ontvankelijkverklaring zodat het toekenningsbesluit niet als definitief aan hem kan worden tegengeworpen. Hoewel de rechtbank dit begrijpt heeft het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring in dit geval geen eigenstandig in rechte te respecteren belang (meer), nu met het beroep tegen de ongegrond verklaring de rechtbank over de dezelfde periode inhoudelijk kan oordelen. De rechtbank verklaart het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring dan ook niet-ontvankelijk, onder de bepaling dat verweerder het daarin door eiser betaalde griffierecht dient te vergoeden. De argumenten van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring behoeven daarom geen bespreking meer en de rechtbank zal zich richten op de inhoud van het geschil.
7. Verweerder heeft ter zitting benadrukt eiser niet te zien als fraudeur, hoewel eiser zich wel als zodanig behandeld voelt. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat zij eiser niet als fraudeur ziet, en dat zij de claim van eiser als te goeder trouw gedaan beschouwt.
8. Eiser heeft in zijn beroepschrift en op zitting verklaard dat het uitgangspunt voor het aangaan van het huwelijk het verlenen van mantelzorg is voor zijn echtgenote. Volgens eiser heeft hij dit op zich genomen toen het op zijn pad kwam. Het kwam op dat moment als enige oplossing naar voren vanwege de familieproblemen van zijn echtgenote. Ook de behandelend sector van zijn echtgenote, Reade, heeft dit met advies ondersteund. Het huwelijk is nooit romantisch geweest en eiser heeft er de jaren daarna ook geen problemen van ondervonden. Zo heeft eiser ook gewezen op het feit dat voor de bijstand hij en zijn echtgenote altijd gezien zijn als alleenstaande. Eiser vindt het niet verklaarbaar hoe twee bestuursorganen tot een andere afweging kunnen komen voor dezelfde feiten en omstandigheden.
9. Verweerder heeft op zitting te kennen gegeven een probleem te zien waar de samenleving is geëvolueerd en nieuwe leefsituaties zijn ontstaan en waar in de wet voor deze gevallen nog geen rekening mee wordt gehouden. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat hij daar aandacht voor zal vragen bij de politiek, maar dat hij enkel de huidige systematiek van de wet kan toepassen.
10. Dat standpunt is niet onbegrijpelijk en komt ook naar voren uit de dossiers. Toch blijft staan dat de gemeente Amsterdam in het kader van de Participatiewet wel mogelijkheden heeft gezien om te komen tot een oplossing voor eiser. Verweerder heeft echter geen onderzoek gedaan om in kaart te krijgen of de Participatiewet dan wel de AIO dan wel een nog andere regeling hier mogelijk een aanvullende oplossing zou kunnen bieden.
11. In de door eiser aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
13 januari 2022 [2] is ook de verhouding tussen mantelzorg en al dan niet duurzaam gescheiden leven aan de orde geweest. In die zaak heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat een deel van de contacten daar wellicht te duiden is als contacten in het kader van mantelzorg die niet kunnen bijdragen aan de conclusie dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, maar dat dit niet geldt voor het overgrote deel van de contacten.
Een dergelijke beoordeling heeft verweerder hier echter niet verricht.
Conclusie
12. Het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring is niet-ontvankelijk, maar dat tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar is gegrond. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht en gemotiveerd dat met de mantelzorgcontacten buiten beschouwing gelaten geen sprake is van een duurzaam gescheiden leven. De ongegrondverklaring van het bezwaar komt dus voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal nader onderzoek moeten doen en een nadere afweging moeten maken op het punt van de mantelzorgcontacten. Ter voorkoming van ongerechtvaardigde verwachtingen merkt de rechtbank nog op dat dit niet betekent dat verweerder zonder meer verplicht is een ouderdomspensioen van 70% aan eiser toe te kennen.
13. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser de door hem betaalde griffierechten vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten. De gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor van 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar gegrond en vernietigt dat besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op de betaalde griffierechten van € 98 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:139.