Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres is voor het laatst werkzaam geweest als verkoopster voor gemiddeld 32 uur per week. Op 8 april 2019 heeft eiseres zich ziek gemeld vanuit de WW. Aan eiseres is een ZW-uitkering toegekend. Eiseres is vanwege een medisch onderzoek in verband met de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling opgeroepen voor een spreekuur.
2. Met een besluit van 16 april 2020 heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres per 17 mei 2020 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Door de verzekeringsarts is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld van 13 maart 2020. Er zijn beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren vastgesteld alsmede een urenbeperking van gemiddeld 20 (maximaal 24) uur per week. Volgens de arbeidsdeskundige in het rapport van 14 april 2020 kan eiseres de volgende functies uitoefenen; medewerker kleding en textielreiniging, medewerker tuinbouw, huishoudelijk medewerker gebouwen. Eiseres heeft tegen het besluit van 16 april 2020 geen bezwaar gemaakt. Aan eiseres is vervolgens weer een WW-uitkering toegekend.
3. Na een hernieuwde ziekmelding is aan eiseres per 17 september 2020 opnieuw een ZW-uitkering toegekend.
4. Met het primaire besluit heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres per
15 maart 2021 beëindigd, omdat zij weer arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk, te weten een van de eerder geselecteerde functies. Verweerder heeft aan dit besluit een rapport van de bedrijfsarts van 5 maart 2021 ten grondslag gelegd.
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 mei 2021 ten grondslag gelegd. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiseres belastbaar voor minstens één van de eerder geselecteerde functies.
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij niet kan werken en dat haar ZW-uitkering ten onrechte is beëindigd. Zij meent niet geschikt te zijn voor de functies die in de arbeidsdeskundige rapportage van 14 april 2020 zijn geduid. Volgens eiseres zijn haar psychische klachten onderschat. Daarbij wijst eiseres op een rapportage van haar behandelaar van de GGZ InGeest van 22 april 2021. Eiseres moet eerst een intensief behandeltraject volgen voordat zij kan deelnemen aan de maatschappij. Daarnaast voert eiseres aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nagelaten informatie op te vragen bij de behandelaar van de klachten aan haar pols. Dit nalaten klemt temeer aangezien zij niet fysiek is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens eiseres is enkel een telefonische beoordeling niet afdoende om een belastend besluit als onderhavige te kunnen dragen.
Het oordeel van de rechtbank
7. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd, omdat eiseres minstens een van de in de rapportage van 14 april 2020 geselecteerde functies kan uitoefenen.
8. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is in beginsel aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
De medische grondslag van het bestreden besluit
9. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit op zorgvuldige wijze is verricht. De bedrijfsarts heeft het dossier bestudeerd en eiseres telefonisch gesproken op 5 maart 2021. De psychische klachten van eiseres worden erkend en zijn volgens de arts niet verergerd ten opzichte van de eerdere beoordeling. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, de hoorzitting van 5 mei 2021 bijgewoond en alle stukken uit het dossier, waaronder informatie van de huisarts met bijlagen van de traumachirurg en informatie van de GGZ van 22 april 2021, bij de beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat eiseres dit anders heeft ervaren, mede omdat haar behandelaar tijdens het telefonische spreekuur amper aan het woord kwam, begrijpt de rechtbank vanuit het standpunt van eiseres bezien. Niet is echter gebleken dat de verzekeringsarts niet op alle aspecten die eiseres heeft genoemd is ingegaan en alle klachten heeft beoordeeld. De rechtbank ziet daarom geen reden om het onderzoek onzorgvuldig te achten.
10. Voor zover eiseres stelt dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig is omdat zij in bezwaar niet fysiek is onderzocht op een spreekuur, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroepde zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 26 mei 2021 aangegeven dat een onderzoek op het spreekuur gezien de al aanwezige medische gegevens in het dossier, waaronder de aanvullende informatie van de behandelend sector en de informatie van de specialist (inclusief een röntgenonderzoek) over de pols niet noodzakelijk is, omdat niet aannemelijk is dat er andere medische pathologie zal worden gevonden dan door de behandelend sector vastgesteld. Aan de bevindingen van de specialist en de resterende klachten van eiseres is aandacht besteed bij de geduide functies. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 7 september 2021 opgemerkt dat eiseres sinds het laatste onderzoek bij de specialist ook niet nogmaals de specialist heeft geconsulteerd of een behandeling heeft gevolgd. De rechtbank acht deze motivering om af te zien van een fysiek spreekuur navolgbaar.
11. De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van eiseres ter zitting over hoe zij haar klachten ervaart en dat geen dag qua werkvermogen voor haar hetzelfde is oprecht overkwam en de rechtbank heeft geen enkele reden om daaraan te twijfelen. Verder heeft de rechtbank bewondering voor hoe eiseres omgaat met haar beperkingen in het dagelijks leven en dat zij ondanks de tegenslagen weer werk heeft gevonden. De rechtbank merkt echter op dat voor de vraag of eiseres recht op een uitkering heeft niet de (subjectieve) klachtbeleving van eiseres leidend is, maar de rechtbank op basis van objectieve medische stukken moet beoordelen of de rapportages van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies logisch voortvloeien uit de rapportages.
12. Ten aanzien van de fysieke beperkingen overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat eiseres in 2018 is geopereerd vanwege een polsbreuk. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, anders dan de gemachtigde van eiseres stelt, informatie opgevraagd bij de behandelend sector. De informatie van de huisarts van
21 april 2021 met bijlagen van de traumachirurg van 4 december 2019 en 20 augustus 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vervolgens betrokken in de beoordeling. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder meer onderkend dat er bewegingsmogelijkheid is, maar dat eiseres klachten kan krijgen bij overbelasting. Om die reden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep reden gezien om eiseres te beperken in veelvuldig tillen en dragen, veelvuldig schroefbewegingen uitvoeren met kracht en handelingen waarbij de pols veel gedraaid en gebogen moet worden. Ook met deze aanvullende beperkingen wordt eiseres echter in staat geacht de geselecteerde functies uit te oefenen. De rechtbank kan deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Eiseres heeft niet met medisch objectieve en verifieerbare informatie nader onderbouwd dat haar klachten aan haar rechterpols meer beperkingen opleveren dan is aangenomen.
13. De rechtbank heeft ook geen aanleiding om aannemelijk te achten dat eiseres psychisch meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. De rechtbank stelt voorop dat duidelijk is dat eiseres al een langere periode psychische klachten ervaart. De verzekeringsarts heeft eiseres in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling onder meer beperkt geacht voor werk met een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige storingen en zonder deadlines of productiepieken. Verder is eiseres aangewezen op werk waarin ze kan terugvallen op directe collega’s of leidinggevenden en mag het werk geen leidinggevende aspecten omvatten. De bedrijfsarts heeft in zijn rapportage van 5 maart 2021 aangegeven dat de psychische beperkingen gelijk zijn gebleven. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken. De rechtbank kan dit volgen. Niet is gebleken dat eiseres psychisch meer beperkt is dan aangenomen. Eiseres heeft dit ook niet met een medisch objectief stuk onderbouwd.
14. De rechtbank ziet in de dossierstukken ook geen aanleiding voor de stelling dat verweerder ten onrechte geen verdergaande urenbeperking heeft opgelegd. Voor zover eiseres wijst op de brief van GGZ van 22 april 2021, waarin wordt gesteld dat eiseres momenteel geen 22 uur kan werken in de week, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat bij de geselecteerde functies wordt uitgegaan van werken in deeltijd. Verder volgt de rechtbank de stelling van verweerder dat de visie van GGZ niet is onderbouwd met medische stukken. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij rond de datum in geding een keer per week voor behandeling naar de GGZ ging en een keer per week behandeling thuis had. Dit zijn dezelfde gegevens waarvan verweerder is uitgegaan bij het opleggen van een urenbeperking van 20 (maximaal 24) uren per week. Van een verdergaande intensievere behandeling rond datum in geding is niet gebleken. Voor zover eiseres in de toekomst op medische gronden wel aan een intensief behandeltraject moet deelnemen bestaat in beginsel de mogelijkheid om zich daarvoor ziek te melden bij haar werkgever.
15. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder eiseres terecht met ingang van 15 maart 2021 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van haar arbeid zijnde één van de eerder in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling geduide functies.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.