ECLI:NL:RBAMS:2022:2754

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
C/13/703726 / FA RK 21-3969
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en alimentatie in echtscheidingsprocedure met toepassing van Marokkaans recht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2022, betreft het een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de vrouw aanspraak maakt op een deel van het vermogen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. De rechtbank heeft eerder op 19 januari 2022 de echtscheiding uitgesproken en de zaak aangehouden voor de nevenvoorzieningen. De vrouw heeft verzocht om een huurrecht van de woning en een partnerbijdrage van € 500,- per maand, terwijl de man betwist dat hij draagkracht heeft om deze bijdrage te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw behoeftig is, maar dat de man geen draagkracht heeft om bij te dragen aan haar levensonderhoud. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het Marokkaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, en dat de vrouw recht heeft op een vergoeding voor haar bijdrage aan de vermogensvermeerdering van de man. De rechtbank heeft de behandeling pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen bewijsstukken over te leggen, waaronder taxaties van onroerend goed en bankafschriften. De beslissing houdt in dat de vrouw huurster wordt van de woning en dat de man verplicht is om inzicht te geven in zijn vermogen. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden tot een latere datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/703726 / FA RK 21-3969 (MB/SV) en C/13/714891 / FA RK 22-1500 (MB/SV)
Beschikking d.d. 25 mei 2022 betreffende de nevenvoorzieningen
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.F. Achekar, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Amrani, gevestigd te Amsterdam.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van deze rechtbank d.d. 19 januari 2022;
- het F9-formulier met bijlagen d.d. 18 april 2022 van de zijde van de man.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 april 2022.
Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
1.3.
Bij beschikking van 19 januari 2022 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de zaak aangehouden ten aanzien van de nevenvoorzieningen.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in haar beschikking van 19 januari 2022.
2.2.
Woning
2.2.1.
De man heeft verzocht om het huurrecht van de woning aan de vrouw toe te kennen.
2.2.2.
De vrouw heeft zich daartegen niet verweerd.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.2.3.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning.
2.2.4.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
2.2.5.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
2.3.
Onderhoudsbijdrage
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 500,- per maand. De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat zij behoeftig is, omdat zij een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt.
2.3.2.
De man heeft daartegen als verweer gevoerd dat de vrouw haar verzoek niet heeft onderbouwd en niet heeft gesteld wat haar behoefte is. De man heeft verder betwist dat hij draagkracht heeft om een partnerbijdrage te kunnen betalen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.3.3.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
2.3.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Behoefte/behoeftigheid
2.3.5.
De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud omdat zij een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt. De behoefte dient te worden berekend aan de hand van de door de man op 18 april 2022 overgelegde jaaropgave 2021 met toepassing van de Hof-norm.
2.3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man ingestemd met toepassing van de Hof-norm.
2.3.7.
De rechtbank heeft de behoefte van de vrouw berekend aan de hand van de jaaropgave 2021 van de man. De man had in 2021 een bruto jaarinkomen uit een WIA uitkering van € 21.925,-. Partijen zijn in 2021 uiteengegaan. De (geïndexeerde) behoefte van de vrouw bedraagt in 2022 € 845,- netto per maand. Nu de vrouw een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt, staat haar behoeftigheid aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud naar het oordeel van de rechtbank vast.
Draagkracht man
2.3.8.
De rechtbank gaat voor de berekening van de draagkracht van de man uit van het hiervoor vermelde jaarinkomen van € 21.925,-.
2.3.9.
De man stelt dat rekening moet worden gehouden met een huurlast van € 500,- per maand. Op dit moment heeft de man geen vast onderdak en huurt hij hier en daar iets bij mensen. Feitelijk betaalt hij daarom meer dan € 500,- per maand. De man kan daarvan geen bewijs overleggen, omdat niemand bewijs van onderhuur wil verstrekken. De man verwacht na de echtscheiding, gelet op zijn inschrijfduur van twintig jaar, redelijk snel in aanmerking te komen voor een eigen woning.
2.3.10.
De vrouw betwist dat met een huurlast van € 500,- rekening moet worden gehouden. Als er al rekening zou moeten worden gehouden met een woonlast, dan met maximaal € 350,-. Maar zelfs daar hoeft gelet op recente jurisprudentie, aldus de vrouw, geen rekening mee te worden gehouden. De beschikbare financiële ruimte mag worden gebruikt voor het betalen van alimentatie.
2.3.11.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat de man op dit moment geen (aantoonbare) woonlasten heeft, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat er geen rekening moet worden gehouden met een woonlast. Te verwachten valt dat de man, voor zover hij dit thans niet heeft, op korte termijn wel een woonlast zal hebben. De man stelt immers onweersproken dat hij een inschrijfduur heeft van 20 jaar, zodat het waarschijnlijk is dat hij na afronding van de echtscheidingsprocedure binnen afzienbare tijd een huurwoning toegewezen zal krijgen. Nu de onderhoudsbijdrage voor de toekomst wordt vastgelegd, zal de rechtbank daarom rekening houden met een woonlast van € 500,- per maand, mede nu deze last de rechtbank niet onredelijk hoog voor komt.
2.3.12.
De rechtbank houdt rekening met de gestelde premie ziektekostenverzekering van € 194,- per maand alsmede met de door de man ontvangen zorgtoeslag van € 100,- per maand, nu de vrouw deze posten niet of onvoldoende heeft weersproken.
2.3.13.
Uit de aan deze beschikking gehechte draagkrachtberekening volgt dat de man geen draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw te kunnen betalen. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw daarom af.
2.4.
Verdeling
2.4.1.
Beide partijen hebben een verzoek gedaan ten aanzien van het huwelijksvermogensregime van partijen.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
2.4.2.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
2.4.3.
Naar de regels van Nederlands internationaal privaatrecht is Marokkaanse recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime als het recht van het land van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen ten tijde van de huwelijkssluiting dan wel kort daarna. Immers, een geldige rechtskeuze is niet gesteld of gebleken en evenmin is gebleken dat partijen hun voorzieningen hebben afgestemd op een ander recht dan het hierboven gevonden recht.
Inhoudelijke beoordeling
2.4.4.
Het verzoek van de man om voor recht te verklaren dat Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen zal gelet op het voorgaande worden toegewezen.
2.4.5.
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen om inzicht te geven in het vermogen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd, waaronder de onroerende goederen in Marokko, en de man te veroordelen om in overleg met de vrouw het genoemde vermogen door een deskundige te laten taxeren. Verder heeft zij verzocht te bepalen dat de man de helft van de waarde van het tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen aan de vrouw dient te voldoen.
2.4.6.
De vrouw heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij recht heeft op een deel van de waarde van het tijdens het huwelijk verkregen vermogen omdat zij daaraan met haar inspanningen heeft bijgedragen. De hoogte van het vergoedingsrecht dient op grond van de redelijkheid te worden bepaald. Er moet gekeken worden naar alle omstandigheden van het huwelijk, waaronder de duur, het aantal kinderen dat door partijen is opgevoed, de verantwoordelijkheid voor de huishouding, de dagelijkse verzorging van de minderjarige kinderen.
Volgens de vrouw bestaat het vermogen uit een woning in Tetouan, Marokko, een perceel grond in Tanger, Marokko en een Marokkaanse bankrekening op naam van de man in Marokko. De vrouw heeft gesteld dat zij een bijdrage heeft geleverd aan de aanschaf van van de woning in Tetouan. Zij stelt dat zij in de eerste periode van het huwelijk heeft gewerkt en daarna vrijwel alleen de zorg voor de kinderen heeft gehad. Daardoor kon de man werken. De vrouw had ook de volledige zorg voor het huishouden. De vrouw heeft gesteld dat de man tijdens het huwelijk in 2012/2013 ook nog een stuk grond in Tanger in eigendom heeft verkregen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard kort voor de zitting een bewijsstuk, te weten een akte waaruit de eigendom van de man blijkt, te hebben verkregen. De vrouw heeft verzocht om een termijn om een vertaling daarvan over te leggen. Volgens de vrouw heeft zij ook bijgedragen aan de aanschafprijs van dit stuk grond. Daartoe heeft de vrouw gesteld dat beide partijen vanaf eind jaren tachtig/begin jaren negentig niet meer werkzaam waren. De man ontving een uitkering voor het gezin en de vrouw ontving de kinderbijslag. De vrouw hield van de kinderbijslag geld over dat zij aan de man gaf. Met hetgeen hiermee werd gespaard heeft de man vervolgens het stuk grond gekocht.
2.4.7.
De man heeft verweer gevoerd. Het uitgangspunt van het Marokkaanse recht is volgens de man dat iedereen houdt wat hij of zij voor het huwelijk bezat en tijdens het huwelijk heeft verworven.
De woning in Tetouan is tijdens het huwelijk gekocht, maar gefinancierd met vermogen van de man. De inrichting en de verbouwing is betaald door middel van een lening. De man heeft deze lening zelf afbetaald.
De man betwist ook dat de vrouw heeft bijgedragen aan de vermogensaanwas. De vrouw heeft na de huwelijkssluiting en tot de geboorte van het eerste kind niet gewerkt. De vrouw heeft op geen enkel wijze bijgedragen en daarom heeft zij geen recht op een deel van de waarde van de woning.
De man betwist dat hij een stuk grond in Tanger bezit. De vrouw onderbouwt haar stelling ook niet. De man kan geen stukken overleggen van iets dat niet bestaat.
De man erkent een Marokkaanse bankrekening te hebben. Het saldo weet de man niet. Ook de vrouw heeft een bankrekening. Deze moet ook in de verdeling worden betrokken.
2.4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Als gevolg van het huwelijk is naar het toepasselijke Marokkaanse recht tussen partijen geen gemeenschappelijk vermogen ontstaan. Op grond van artikel 49 Mudawwana is het echter mogelijk dat de ene echtgenoot jegens de andere echtgenoot aanspraak maakt op een vergoeding of en schadeloosstelling, voor door eerstgenoemde echtgenoot tijdens het huwelijk geleverde inspanningen of gedragen lasten die hebben bijgedragen aan de vermogensvermeerdering van de andere echtgenoot in de vorm van een deel van de vermogensaanwas.
Partijen hebben geen afspraken gemaakt met betrekking tot de wijze van verdeling van het vermogen dat gedurende het huwelijk is verkregen. Nu partijen geen overeenstemming kunnen bereiken, beslist de rechtbank hierover. Hierbij wordt rekening gehouden met de algemene beginselen van het bewijsrecht en met inachtneming van de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede met wat door ieder der echtgenoten is ingebracht aan inspanningen en wat door ieder van hen is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen (vermogensaanwas) van het gezin.
2.4.9.
Voor de beantwoording van de vraag of de vrouw in aanmerking komt voor een vergoeding, zijn naar het oordeel van de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang. Partijen zijn ruim 36 jaar gehuwd geweest. Het oudste kind is na bijna vijf jaar huwelijk geboren. De rechtbank volgt de vrouw in haar standpunt dat zij tot haar zwangerschap in 1989 heeft gewerkt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij haar stelling toegelicht en verklaard dat zij samen met de man kantoren heeft schoongemaakt via het schoonmaakbedrijf Asito. Dit deden zij vijf dagen per week in de ochtend gedurende twee uur. Ook heeft de vrouw verklaard dat zij samen met de man heeft gewerkt bij schoonmaakbedrijf Gom. De vrouw heeft voorts verklaard dat zij na de schoonmaakwerkzaamheden in de ochtend ook schoonmaakwerkzaamheden verrichtte in het Okura hotel. Dit was in de middag, maximaal zes uur per dag. ’s Avonds werkte zij dan nog tweeënhalf uur bij de Nederlandsche Bank. De man heeft deze gedetailleerde verklaring van de vrouw onvoldoende weersproken met de enkele stelling dat de vrouw niet heeft gewerkt. Niet in geschil is dat de vrouw na de geboorte van het eerste kind is gestopt met werken en dat partijen in ieder geval vanaf 1992 allebei uitkeringen ontvingen.
2.4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw een bijdrage heeft geleverd aan de aanschaf van de woning in Tetouan door de man. De woning is aangeschaft in 1991. De man wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het vermogen waarmee hij de woning heeft aangekocht alleen bestond uit eigen middelen. De man heeft hierover wisselende verklaringen afgelegd. Aanvankelijk heeft de man aangevoerd dat hij de woning heeft gekocht met voor het huwelijk gespaard vermogen en dat hij de verbouwing en de inrichting heeft betaald van geleend geld, welke lening hij zelf zou hebben afbetaald. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man eerst verklaard dat hij met de auto naar Marokko is gegaan, dat iemand de auto wilde kopen en dat hij met de opbrengst de woning (mede) heeft betaald. Vervolgens heeft de man verklaard dat hij geld heeft gekregen van zijn vader. Dit was eerst een lening, maar die is volgens de man later kwijtgescholden. De man heeft zijn standpunt niet onderbouwd. Uit de overgelegde koopakte blijkt niet op welke wijze de aankoop is gefinancierd. Nu vast is gesteld dat de vrouw tot 1989 heeft gewerkt, gaat de rechtbank ervan uit dat het vermogen waarmee de woning is aangeschaft mede is gevormd door de werkzaamheden van de vrouw. De vrouw heeft daardoor bijgedragen aan de vermogensvermeerdering van de man in de vorm van een deel van de vermogensaanwas.
2.4.11.
Indien vast komt te staan dat de man een stuk grond in Tanger heeft gekocht tijdens het huwelijk, heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank ook daaraan een bijdrage geleverd. De man heeft onvoldoende weersproken hetgeen de vrouw heeft verklaard ter zake van de inkomenspositie van partijen en dat van wat er overbleef werd gespaard en dat daarvan dit perceel grond is gekocht. De man heeft ook niet gesteld waar het stuk grond, als dit inderdaad op zijn naam staat, anders van zou zijn betaald. De rechtbank is daarom van oordeel dat mocht vast komen te staan dat het stuk grond in Tanger op naam staat van de man, ook dit stuk grond tot het vermogen behoort waarop de vrouw aanspraak kan maken.
2.4.12.
Voor de waardering van de door de man aan de vrouw te betalen vergoeding acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van de helft van de waarde van het door de man opgebouwde vermogen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat partijen bijna 36 jaar gehuwd zijn geweest, dat partijen allebei enkel de eerste jaren van het huwelijk hebben gewerkt en dat de vrouw door spaarzaam om te gaan met eerst haar inkomen en later met de voor de kinderen ontvangen toeslagen de man in staat heeft gesteld vermogen op te bouwen.
2.4.13.
De rechtbank is nog niet in staat de hoogte van het vermogen vast te stellen, nu gegevens ontbreken. De rechtbank overweegt daarbij dat de Mudawwana, en meer in het bijzonder artikel 49 Mudawwana geen uitsluitsel geeft over het peilmoment van de waardering van het vermogen (zie o.a. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28 maart 2017 ECLI:NL:GHARL:2017:2648). De rechtbank zal deze daarom in redelijkheid bepalen op het moment van indiening van het echtscheidingsverzoek te weten 22 juni 2021. Daartoe overweegt de rechtbank dat vermogensgroei na die datum in ieder geval niet meer aan beide partijen toe te rekenen valt, omdat vanaf dat moment duidelijk was dat het huwelijk zou worden ontbonden.
2.4.14.
De rechtbank zal de behandeling daarom pro forma aanhouden tot de hierna vermelde datum om partijen in de gelegenheid te stellen de volgende stukken over te leggen:
  • een taxatie van de woning in Tetouan, waarbij uitgegaan dient te worden van de waarde in het economisch verkeer op 22 juni 2021. Partijen dienen in beginsel samen tot benoeming van een taxateur te komen, mocht dit niet lukken dan zal de man de woning laten taxeren. Partijen dragen de kosten van de taxatie gezamenlijk;
  • de vertaalde eigendomsakte van het stuk grond in Tanger; voor zover daaruit blijkt dat het perceel inderdaad op naam staat van de man zal ook dit stuk grond getaxeerd moeten worden naar de waarde in het economisch verkeer op 22 juni 2021. Partijen dienen in beginsel samen tot benoeming van een taxateur te komen. Indien dit niet lukt, zal de man als eigenaar voor taxatie zorg dienen te dragen. De kosten van de taxatie worden gelijkelijk door partijen gedragen;
  • een vertaald bankafschrift waaruit het saldo per 22 juni 2021 op de Marokkaanse bankrekening van de man blijkt;
  • een vertaald bankafschrift waaruit het saldo per 22 juni 2021 op de Marokkaanse bankrekening van de vrouw blijkt.
2.4.15.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/703726 / FA RK 21-3969:
3.1.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres Elckerlijcstraat 165, 1055 AK Amsterdam met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.2.
verklaart de beslissing ten aanzien van het huurrecht uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte;
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/714891 / FA RK 22-1500:
3.4.
verklaart voor recht dat het Marokkaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen;
3.5.
houdt de beslissing ten aanzien van de overige verzoeken
pro formaaan tot
26 september 2022. Partijen dienen uiterlijk
10 dagen voor de pro forma datumde stukken genoemd in rechtsoverweging 2.4.14. over te leggen;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Breugem, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 25 mei 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.