ECLI:NL:RBAMS:2022:2687

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21/2286
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de hoogte van het AOW-pensioen en de verzekeringsstatus van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van het AOW-pensioen van eiser, die in Turkije woont. Eiser heeft vanaf 1982 tot 1990 in Nederland gewerkt, maar is in 1990 ziek geworden en heeft sindsdien een uitkering op grond van de WAO ontvangen. Eiser heeft op 17 september 2019 een aanvraag ingediend voor een AOW-pensioen voor gehuwden bij het Turkse orgaan Sosyal Güvenli Kurumu. De Sociale Verzekeringsbank heeft eiser aanvankelijk 28% van het maximale AOW-pensioen toegekend, maar na bezwaar is dit verhoogd naar 36%. Eiser heeft beroep ingesteld omdat hij meent dat zijn pensioen onjuist is vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen in december 2021 en april 2022. Eiser heeft geen bewijs kunnen leveren dat hij verzekerd was voor de AOW over de tijdvakken die door de verweerder als niet verzekerd zijn aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast bij eiser ligt en dat hij niet heeft aangetoond dat hij in de relevante perioden in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De rechtbank concludeert dat de toekenning van 36% van het maximale AOW-pensioen voor een gehuwde terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/2286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Turkije), eiser

(gemachtigde: C. Gurbuz),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigden: J.G. Starreveld en mr. I. Pietersen).

Procesverloop

Met het besluit van 13 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser vanaf 18 januari 2020 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend, gebaseerd op 28% van het maximale AOW-pensioen voor een gehuwde.
Met het besluit van 12 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft eiser vanaf 18 januari 2020 het recht toegekend op 36% van het maximale AOW-pensioen voor een gehuwde.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op de zitting van 6 december 2021 behandeld. De rechter heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Met een beslissing van 6 december 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Na sluiting van het onderzoek op de zitting is de rechtbank gebleken dat het niet aan de gemachtigde van eiser te wijten is dat zij niet op de zitting aanwezig was.
De behandeling van de zaak is voortgezet op de zitting van 7 april 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser heeft vanaf 1982 tot 1990 voor verschillende Nederlandse bedrijven in de transportsector gewerkt. Hij is in 1990 ziek geworden en heeft vanaf 1 november 1991 tot het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. In 1992 is hij teruggegaan naar Turkije. Op 18 januari 2020 heeft hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
2. Eiser heeft op 17 september 2019 bij het bevoegde Turkse orgaan Sosyal Güvenli Kurumu (SGK) een aanvraag gedaan om een AOW-pensioen voor een gehuwde. Verweerder heeft aan de hand van gegevens van onder meer de Belastingdienst, de Gemeentelijke basisadministratie en Suwinet vastgesteld dat eiser over bepaalde tijdvakken niet verzekerd is geweest voor de AOW en heeft hem 28% van het maximale AOW-pensioen voor een gehuwde toegekend.
3. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt en een aantal arbeidsovereenkomsten en andere bewijsstukken overgelegd. Verweerder heeft opnieuw onderzoek gedaan en na heroverweging in het bestreden besluit vastgesteld dat eiser recht heeft op 36% van het maximale AOW-pensioen voor een gehuwde. Verweerder gaat uit van de volgende tijdvakken:
  • van 18 januari 1970 tot en met 14 mei 1982 niet verzekerd,
  • van 15 mei 1982 tot en met 31 december 1982 wel verzekerd,
  • van 26 maart 1983 tot en met 11 mei 1983 wel verzekerd,
  • van 17 juni 1985 tot en met 31 december 1985 niet verzekerd,
  • van 1 januari 1986 tot en met 9 augustus 1987 wel verzekerd,
  • van 1 januari 1988 tot en met 26 december 1988 wel verzekerd,
  • van 1 januari 2000 tot en met 17 januari 2020 niet verzekerd.
Standpunt van eiser
4. Eiser stelt dat zijn pensioen onjuist is vastgesteld. Eiser heeft vanaf 1980 twee jaar gewerkt bij [bedrijf 1] te Rotterdam en Den Haan B.V. te Boxtel. Hij heeft in die periode zonder contract gewerkt, maar hij heeft wel stempels in een aantal van zijn oude paspoorten als bewijs. Daarna werkte hij vijf jaar bij [bedrijf 2] in Klundert, de eerst drie maanden zonder contract. Eiser is daarna ongeveer anderhalf jaar werkloos geweest en toen in dienst getreden bij [bedrijf 3] Voor de zomerperiode werden de contracten van alle buitenlandse werknemers beëindigd. Vanaf 1990 werd eiser ernstig ziek en omdat in 1992 geen kans meer was op genezing is hij terug naar Turkije gegaan. Eiser voert verder aan dat hij in 2000 niet goed heeft begrepen wat de brief over de vrijwillige verzekering inhield en hier daarom toen niet voor gekozen heeft.
Relevante regelgeving
5. In artikel 6, eerste lid, in samenhang met artikel 2 van de AOW staat dat iemand verzekerd is voor de AOW als hij in Nederland woont of werkt. Wanneer iemand niet meer in Nederland woont of werkt en de verplichte verzekering is geëindigd, kan diegene zich vrijwillig verzekeren. Dit staat in artikel 35 van de AOW.
Het oordeel van de rechtbank
6. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat bij besluiten op aanvraag, zoals in deze zaak, de bewijslast voor de feiten die tot het nemen van de gevraagde besluiten leiden, in principe bij de aanvrager ligt. [1] Het is dus aan eiser om aannemelijk te maken dat hij verzekerd was voor de AOW over de tijdvakken waarover verweerder hem als niet verzekerd heeft aangemerkt.
7. Voor wat betreft de periode 1980 tot 1982 overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser voor deze periode niet over een arbeidscontract beschikt. Naar het oordeel van de rechtbank bewijzen de stempels in de paspoorten van eiser onvoldoende dat eiser in de betreffende periode in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De stempels in het paspoort tonen immers dat eiser meerdere malen naar het buitenland ging. Hoewel dit overeenkomt met het verhaal van eiser dat hij vrachtwagenchauffeur was, bewijst het nog niet dat eiser in Nederland een dienstverband had. Behalve de stempels is er geen bewijs voor de stelling dat eiser in deze periode in Nederland woonde of werkte. In tegendeel, eiser schrijft in zijn brief van 21 maart 2001 juist dat hij vanaf 1982 verzekerd is geweest.
8. De rechtbank overweegt over de periode van 17 juni 1985 tot en met 31 december 1985 dat de gemachtigde van eiser op de zitting heeft gewezen op twee arbeidsovereenkomsten van eiser met [bedrijf 2] Deze arbeidsovereenkomsten laten volgens de gemachtigde zien dat eiser in 1985 verzekerd was. Verweerder heeft echter toegelicht dat eiser in deze periode geen premie heeft afgedragen. Daaruit leidt verweerder af dat eiser weliswaar in dienst was, maar vermoedelijk niet gewerkt heeft. De rechtbank volgt verweerder hierin. Daar komt bij dat, zelfs als eiser in deze periode wel verzekerd geacht wordt, het bedrag van zijn pensioen niet verandert. Eiser is door verweerder 32 jaar, 10 maanden en 28 dagen onverzekerd geacht. Bij het berekenen van de hoogte van het pensioen wordt het aantal jaar dat iemand onverzekerd is naar beneden afgerond. Indien eiser wel verzekerd geacht wordt over deze periode blijft 32 jaar, 4 maanden en 28 dagen over. Dit betekent dat eiser, net als nu, 32 jaar onverzekerd geacht wordt.
9. Voor wat betreft de periode vanaf 2000 tot 2020 overweegt de rechtbank dat verweerder op 23 oktober 2000 een brief gestuurd heeft naar eiser met de vraag of hij zich vrijwillig wilde laten verzekeren. Omdat eiser hiervan afzag vanaf 1 januari 2000 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn bevoegdheid tot deelname aan de vrijwillige verzekering is vervallen. De rechtbank stelt vast dat eiser meerdere keren heeft afgezien van de vrijwillige verzekering. Volgens eiser begreep hij toen niet goed wat dit inhield. Hij dacht dat het iets extra’s was en heeft er daarom toen niet voor gekozen. Dit brengt de rechtbank niet op andere gedachten. Eiser heeft indertijd herhaaldelijk naar de vrijwillige verzekering geïnformeerd, hij heeft er vanwege de kosten bewust van afgezien, en het moet hem duidelijk zijn geweest dat dit gevolgen voor zijn pensioen zou hebben.
10. Het standpunt van eiser dat de hoogte van het ouderdomspensioen hem niet in staat stelt in de kosten van zijn levensonderhoud, met name de dokterskosten van hem en zijn vrouw, te voorzien maakt het voorgaande niet anders. Immers, de bepalingen van de AOW zijn dwingendrechtelijk van aard en verweerder is niet bevoegd om daarvan af te wijken.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft aan eiser terecht een AOW-pensioen toegekend van 36% van het maximale AOW-pensioen voor een gehuwde.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.J. van 't Hoff, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2857.