Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het verzoekschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 november 2021,
- de e-mail van mr. Fluit van 24 november 2021,
- de tussenbeschikking van 9 december 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 maart 2022,
- de brief van mr. Fluit van 30 maart 2022, met één productie,
- de op 31 maart 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarvan de zittingsaantekeningen en overgelegde spreekaantekeningen zich in het dossier bevinden.
2.De feiten
toevoeging rechtbank] omstreeks het tijdstip van het ongeval. Dit zijn VLOG of MV files. Uit de VRI kunnen vaak snelheden worden afgeleid en wie het rode licht genegeerd heeft. (…)”.
3.Het verzoek en het verweer
- VGA geen beroep op overmacht toekomt en dat zij om die reden ten minste 50% van de materiële en immateriële schade van [verzoekster] dient te vergoeden;
- de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) worden begroot op € 7.077,00 en tevens om deze kosten aan [verzoekster] toe te wijzen.
4.De beoordeling
nietdat geconcludeerd kan worden dat de trambestuurder harder heeft gereden dan dat in de gegeven omstandigheden aanvaardbaar en veilig is en dus dat hem een verwijt valt te maken voor het ontstaan van het ongeval. Het betekent uitsluitend dat in hetgeen GVB c.s. naar voren hebben gebracht onvoldoende aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat de trambestuurder rechtens géén enkel verwijt valt te maken en dat de gevolgen daarvan voor risico van GVB c.s. behoren te komen.
nietdaadwerkelijk bewust is geweest van het gevaar van de naderende tram. Zou zij wel naar links hebben gekeken, dan had zij immers gezien dat de tram in aantocht was en dan zou zij redelijkerwijs niet op dat moment naar voren zijn gestapt. Voor zover GVB c.s. daarmee bedoelen dat [verzoekster] zich, door niet naar links te kijken, bewust heeft blootgesteld aan de kans dat zij daardoor in aanraking zou komen met een kruisende tram, heeft [verzoekster] voldoende toegelicht dat zij vanwege het eerste groene (voetgangers)verkeerslicht in de veronderstelling verkeerde dat zij voorrang had boven het andere verkeer. Dat dit (voetgangers)verkeerslicht in werkelijkheid alleen zag op het eerste deel van de voetgangersoversteekplaats doet aan die veronderstelling van [verzoekster] niet af.