ECLI:NL:RBAMS:2022:2610

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
13/282553-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging met een mes tegen de keel van een ex-vriendin

Op 26 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 oktober 2021 in Amsterdam zijn ex-vriendin wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd. De verdachte heeft haar met een mes bedreigd en gedwongen haar naar een parkeergarage te brengen. Tijdens de zitting op 12 januari 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. C. Staal, en de verdediging van de verdachte, mr. J.S.W. Boorsma, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis, wat zijn gedragingen ten tijde van het delict beïnvloedde. De rechtbank heeft de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de bedreiging bewezen verklaard, maar sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar was, wat leidde tot een gevangenisstraf van 17 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en opname in een zorginstelling. Daarnaast werd de benadeelde partij, de ex-vriendin, schadevergoeding toegewezen voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/282553-21
Datum uitspraak: 26 januari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1979,
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C. Staal, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.S.W. Boorsma, naar voren hebben gebracht. Namens het slachtoffer heeft haar advocaat, mr. W. van Egmond, de vordering benadeelde partij toegelicht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 17 oktober 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer]
Feit 2, primair
poging tot doodslag van [slachtoffer]
Feit 2, subsidiair
poging tot zware mishandeling van [slachtoffer]
Feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [slachtoffer]
De tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ibij dit vonnis.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte de onder 1 (wederrechtelijke vrijheidsberoving), onder 2 primair (poging doodslag) en onder 3 (bedreiging) ten laste gelegde feiten heeft begaan. Over de poging doodslag heeft hij zich op het standpunt gesteld dat uit de feiten en omstandigheden een beeld naar voren is gekomen van een bijzonder gevaarlijk samenstel van handelingen door verdachte. Hij heeft gedurende langere tijd een scherp en groot mes op de keel van het slachtoffer gehouden. De keel is een bijzonder kwetsbaar gebied van het lichaam. De handelingen van verdachte, het op de keel drukken van het mes, het naar beneden halen van de coltrui en het meermalen in een worsteling komen met het slachtoffer terwijl zij het mes op haar keel had, zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van het slachtoffer dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de poging doodslag.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 2, primair (poging doodslag). Verdachte heeft verklaard dat hij haar niet wilde vermoorden. Hij wilde haar bedreigen om te zorgen dat zij hem naar het ziekenhuis zou brengen en hij had het mes bij zich om zich te beschermen tegen de Mossad. Ook was er geen sprake van voorwaardelijk opzet in de zin van het ‘op de koop toe nemen’ en ‘bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden’, want dan zou hij niet weg kunnen komen. Verder heeft verdachte verklaard dat hij tijdens de worsteling het mes bij haar heeft weggehouden. Bovendien wordt voorwaardelijk opzet eerder aangenomen als er stekende bewegingen zijn gemaakt (ECLI:NL:GHSHE:2017:4847) en daarvan is geen sprake. Ook op straat zijn geen stekende bewegingen waargenomen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt de wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1) en de bedreiging (feit 3) bewezen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de poging doodslag (feit 2, primair) en van de poging zware mishandeling (feit 2, subsidiair). De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
Over de vrijspraak voor de poging doodslag (feit 2, primair) en de poging zware mishandeling (feit 2, subsidiair) overweegt de rechtbank het volgende.
Alle door verdachte verrichte handelingen waren erop gericht om het slachtoffer te dwingen hem te brengen naar het ziekenhuis. Verdachte heeft geen handelingen verricht die erop duidden dat hij het slachtoffer heeft willen doden of dat hij haar zwaar lichamelijk letsel heeft toe willen brengen. Ook heeft hij, naar het oordeel van de rechtbank, geen handelingen verricht waarbij verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelingen de dood van het slachtoffer of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg zouden hebben. Hij heeft weliswaar het mes op de keel van het slachtoffer gehouden, maar de rechtbank kan niet vaststellen dat daarbij snijdende of stekende bewegingen zijn gemaakt. Daarom zijn de handelingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm niet zo zeer gericht op de dood dan wel op zware mishandeling, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Feit 1
op 17 oktober 2021 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door haar vast te pakken en vervolgens een mes tegen haar keel te drukken en vervolgens haar mee te nemen richting een parkeergarage, terwijl hij het mes tegen haar keel gedrukt heeft gehouden en de woorden heeft gezegd: "wil je dat ik je vermoord"
Feit 3
op 17 oktober 2021 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes tegen de keel te zetten en te houden en de woorden toe te voegen: "wil je dat ik je vermoord"

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het advies van de deskundige
De deskundige B.A. Blansjaar, psychiater, heeft verdachte onderzocht. Naar aanleiding daarvan heeft de deskundige een rapport uitgebracht.
Samenvattend komt de deskundige tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de vorm van een psychose, waarschijnlijk veroorzaakt door cannabis, en aan stoornissen in het gebruik van cannabis en alcohol. Ten tijde van het ten laste gelegde leed verdachte aan een psychose met achtervolgingswaan, waarschijnlijk veroorzaakt door langdurig dagelijks gebruik van cannabis. De psychische stoornis beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Voorafgaand aan en ten tijde van het hem ten laste gelegde was verdachte ervan overtuigd dat hij achtervolgd werd en bang was dat hij vermoord en gemarteld zou worden, waaraan hij trachtte te ontkomen door een poging aangeefster onder bedreiging van een mes te dwingen hem met haar auto naar een in zijn ogen veilige plek te brengen.
De deskundige adviseert om het ten laste gelegde in een sterk verminderde mate toe te rekenen, aangezien hij zich blijkens zijn uitlatingen ondanks zijn ernstige psychose ook ten tijde van het ten laste gelegde enigermate bewust is geweest van het strafbare en laakbare van zijn gedrag, waar hij zich tegenover aangeefster ook voor trachtte te verontschuldigen. Ook kan verdachte enigermate worden aangerekend dat hij na een eerdere, na korte tijd afgebroken, ambulante behandeling geen hulp heeft gezocht voor zijn afhankelijkheid van cannabis en alcohol, hoewel hij er blijkbaar geen rekening mee heeft gehouden dat zijn middelengebruik tot een psychose zou kunnen leiden, een risico dat hem in algemene zin wel bekend was.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het ten laste gelegde, in overeenstemming met het over verdachte uitgebrachte rapport, in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
6.3
Standpunt van de verdediging
Onder verwijzing naar de jurisprudentie (ECLI:NL:RBAMS:2019:5440) heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte geheel dan wel zeer sterk ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Ondanks de vicieuze cirkel waarin verdachte terecht is gekomen legt de deskundige een eigen verantwoordelijkheid bij verdachte neer, terugkijkend naar het moment dat hij ondanks zijn gevoeligheid voor psychoses is gaan blowen. Deze conclusie is volgens de jurisprudentie niet congruent.
6.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van de deskundige op begrijpelijke en zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en neemt deze over. De rechtbank is op grond van het rapport van oordeel dat verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd onder invloed van zijn psychische stoornis, maar dat hij zich ondanks zijn ernstige psychose ook ten tijde van het ten laste gelegde enigermate bewust is geweest van het strafbare en laakbare van zijn gedrag, zodat de feiten hem in sterk verminderde mate kunnen worden toegerekend.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1, onder 2 primair en onder 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaren. Voorts heeft hij gevorderd hieraan als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole, een contactverbod met [slachtoffer] , alsmede een gebiedsverbod betreffende de omgeving van de woning van [slachtoffer] . Verder heeft hij verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een straf moet worden opgelegd die geheel of zoveel mogelijk overeenkomt met de duur van het voorarrest en voor het overige een voorwaardelijke straf. De straf moet een sterk resocialiserend effect hebben. Tegen een contactverbod zal verdachte zich niet verzetten. Een locatieverbod zoals geëist vindt de raadsman niet proportioneel, een straatverbod alleen zou volstaan.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een ex-vriendin wederrechtelijk van haar vrijheid beroofd door haar keel een mes op haar keel te houden en haar met het mes op haar keel mee te nemen richting de parkeergarage waar de auto van het slachtoffer stond geparkeerd. Daarbij heeft hij haar gedreigd om het leven te brengen door het mes op haar keel te zetten en te zeggen “wil je dat ik je vermoord”. Door zijn optreden heeft hij onder meer letsel in de nek van het slachtoffer toegebracht en een grote mate van angst bij haar teweeggebracht, zoals onder meer is gebleken uit de – in het kader van het spreekrecht ter zitting voorgelezen – schriftelijke slachtofferverklaring. Verdachte heeft een enorme inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid en lichamelijke integriteit van het slachtoffer, terwijl zij zich juist in verregaande mate hulpvaardig tegenover verdachte had opgesteld.
De rechtbank heeft verder gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Uit het onder 6.1 genoemde rapport van de psychiater volgt onder meer het volgende.
Gelet op de psychische stoornis van verdachte wordt het risico op recidive als matig verhoogd ingeschat. Hierbij dienen in ogenschouw te worden genomen de weinig gunstige levensomstandigheden van verdachte van werkeloosheid en beperkte sociale steun, alsmede de omstandigheid dat de behandeling met anti-psychotische medicatie in het PPC geleid heeft tot een gedeeltelijk herstel van zijn psychose. Om het recidivegevaar te beperken adviseert de deskundige een klinische psychiatrische behandeling van verdachte in een Forensisch Psychiatrische Afdeling met expertise van verslavingszorg, met ambulante nazorg door een forensische kliniek, in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke strafdeel.
De reclassering heeft in haar advies van 30 december 2021 geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod en meewerken aan middelencontrole.
Verdachte heeft verklaard aan de voorwaarden mee te zullen werken. Over een klinische opname heeft hij aangegeven dat hij daaraan mee wil werken, maar dat het niet te lang moet duren.
De rechtbank neemt de bevindingen, conclusies en adviezen van de deskundige en de reclassering over.
Gezien de ernst van de feiten kan op hetgeen bewezen is verklaard niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In straf verlagende zin houdt de rechtbank rekening met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de vrijspraak van feit 2 aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 17 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De door de psychiater en de reclassering beschreven problematiek maakt dat de rechtbank het belangrijk vindt dat verdachte zich laat behandelen. Een fors voorwaardelijk strafdeel maakt dit sneller mogelijk en zal verdachte er van moeten weerhouden dat hij zich in de toekomst schuldig maakt aan strafbare gedragingen. De rechtbank zal hierbij de bijzondere voorwaarden opleggen die door de reclassering zijn geadviseerd. Verder zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde een locatieverbod aan verdachte opleggen betreffende de omgeving van de woning van [slachtoffer] . Een plattegrond waarop het niet toe te treden gebied is weergegeven zal als
bijlage IIaan dit vonnis worden gehecht. Daarmee komt de rechtbank tegemoet aan de uitdrukkelijke en gemotiveerde wens van het slachtoffer. Daartegenover staat dat verdachte geen binding heeft met de locatie, noch dat voor verdachte de noodzaak bestaat daar te komen, zodat sprake is van slechts een minieme inbreuk op de belangen van verdachte
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank grondt dat oordeel op de adviezen van de psychiater en de reclassering over het herhalingsgevaar, als verdachte zich niet onder behandeling zou stellen. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.000,- aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank zal conform het verzoek van de raadsman van verdachte en het verzoek van het slachtoffer bepalen dat de duur van de gijzeling, bij gebreke van betaling en verhaal, één dag zal zijn.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 55, 282 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 3
eendaadse samenloop van
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen, die de reclassering hem geeft en dient zich te melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt gedurende de proeftijd.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in een nader te bepalen forensische klinische instelling, zulks te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing (DIZ). Het is nog niet duidelijk wanneer de opname start. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Aansluitend zijn klinische opname laat veroordeelde zich behandelen door een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrisch toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, wordt veroordeelde verplicht zich te laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duur maximaal zeven weken of zoveel korter als de behandelaars in overleg met de reclassering nodig vinden.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Aansluitend zijn klinische opname zal betrokkene, indien er geen sprake is van stabiele huisvesting, verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de justitiële instantie, die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Locatieverbod
Veroordeelde mag zich gedurende de proeftijd van drie jaren niet bevinden in het gebied gesitueerd aan de binnenzijde van de spoorlijn Utrecht-Amsterdam Centraal aan de westzijde, de A10 aan de noordzijde, de A1 aan de oostzijde en de A9 aan de zuidzijde, die wegen en het spoor zelf daarbij niet inbegrepen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Een plattegrond waarop het niet toe te treden gebied is weergegeven is als
bijlage IIaan dit vonnis worden gehecht.
De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van voornoemde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot een bedrag van € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 17 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer]
aan de Staat€ 3.500, (drieduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 17 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening
te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
één dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. J.P.C. van Dam van Isselt en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 januari 2022.