ECLI:NL:RBAMS:2019:5440

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
13/701148-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van toerekeningsvatbaarheid en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis na bedreiging van hulpverleners

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 23 juli 2019, is de verdachte, geboren in 1991, beschuldigd van bedreiging van meerdere personen, waaronder hulpverleners. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 en 22 februari 2019 in Amsterdam bedreigingen heeft geuit tegen zijn vriendin en hulpverleners, waarbij hij hen met een mes heeft bedreigd. Ondanks dat de psychiater en psycholoog de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen, heeft de rechtbank geoordeeld dat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is. De rechtbank baseert deze beslissing op eerdere rapportages die wijzen op een ernstige psychische aandoening, waaronder schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van de feiten in een psychotische toestand verkeerde, waardoor zijn gedragingen niet aan hem kunnen worden toegerekend. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem voor een jaar geplaatst in een forensisch psychiatrische kliniek, gezien het gevaar dat hij voor anderen en voor zichzelf vormt. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 37, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/701148-19
Datum uitspraak: 23 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het [BRP-adres]
,
gedetineerd in het [detentie-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2019. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P. Jeeninga, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.hij op of omstreeks 22 februari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die van [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Kom maar binnen dan geef ik een vuist in je gezicht.” en/of “Als ik een mes kan pakken dan snij ik een glimlach in je gezicht.” en/of “Kom maar binnen ik snij je hoofd en dan je pik eraf.” en/of “Nu een stap naar achter doen anders maak ik je af.”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.hij op of omstreeks 21 februari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] met een mes te achtervolgen,
- tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te schreeuwen: “Ik ga jullie wat aandoen” en/of “Ik ga jullie neersteken” en/of
- die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen heeft: “Ik ga je vermoorden” en/of “Ik ga je in elkaar slaan”, althans (telkens) woorden van gelijke bedreigende aard of strekking.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Beide ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen op grond van de bewijsmiddelen die in het procesdossier zijn opgenomen en op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
3.2
Standpunt van de verdediging
Er is geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte zoals ter zitting afgelegd, bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de bedreigingen, zoals onder feit 1 en feit 2 ten laste is gelegd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 21 februari 2019 zijn vriendin, [slachtoffer 4] , en de psychiatrisch hulpverleners [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd. Verdachte heeft tegen zijn vriendin gezegd dat hij haar zou vermoorden. Zij had die dag de psychiatrisch hulpverleners gevraagd om langs te komen. Toen de psychiatrisch hulpverleners voor de deur stonden, deed verdachte open met een mes en bedreigde hij hen door te zeggen: “Ik rijg je aan m’n mes.” Ook heeft verdachte bekend dat hij een dag later, op 22 februari 2019, een psychiater van de crisisdienst heeft bedreigd met de uitingen zoals onder 1 ten laste gelegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.op 22 februari 2019 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die van [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: “Kom maar binnen dan geef ik een vuist in je gezicht.” en “Als ik een mes kan pakken dan snij ik een glimlach in je gezicht.” en “Kom maar binnen ik snij je hoofd en dan je pik eraf.” en “Nu een stap naar achter doen anders maak ik je af;”
2.op 21 februari 2019 te Amsterdam, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- tegen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te schreeuwen: “Ik ga jullie neersteken” althans woorden van gelijke bedreigende aard of strekking en
- die [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen: “Ik ga je vermoorden.”
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

Dit vonnis betreft een zogenaamd verkort vonnis. De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
Verdachte dient als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. De officier van justitie baseert zich daarbij op de Pro Justitia rapportages van de psychoog en de psychiater, uit 2019, die beiden tot deze eindconclusie komen. Zij heeft daarbij ook rekening gehouden met de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring, dat hij door had dat hij iets heeft gedaan dat fout is.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar. De raadsman heeft daarbij wel opgemerkt dat de beide rapporteurs slechts beschikten over processen-verbaal met betrekking tot één van de twee ten laste gelegde feiten. Voorts heeft de raadsman de rechtbank erop gewezen dat door de rapporteurs enkel lijkt te zijn geconstateerd, maar niet lijkt te zijn meegewogen, dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten op een te lage dosis medicatie was ingesteld. Nu er bij verdachte echter wel inzicht was dat het slecht was wat hij deed, kan niet worden gezegd dat hij volledig ontoerekeningsvatbaar is.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte is niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Eerdere rapportages, 2017
De rechtbank heeft kennis genomen van een eerder opgemaakte pro Justitia dubbelrapportage van 30 juli 2017, van psychiater O.J.N. Bloemen en psycholoog J. Yntema. Daarin werd kort gezegd geconcludeerd dat verdachte op dat moment voldeed aan de criteria van een ‘ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.’ De psychiater oordeelde toen dat verdachte psychotische episoden in het kader van schizofrenie had en een matige stoornis in cannabisgebruik. Het werd zeer waarschijnlijk geacht dat verdachte in de periode van het ten laste gelegde psychotisch was.
Het gedrag van verdachte ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten uit februari 2017 (onder meer mishandeling van zijn toenmalige vriendin) werd volgens de deskundigen voornamelijk gestuurd door zijn paranoïde waanideeën en psychotische beleving en werd versterkt door de stoornis in cannabisgebruik. Een maatregel tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) werd overwogen.
Ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, 2019
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte Rapportages pro Justitia: opgemaakt op 12 juni 2019 door L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en op 31 mei 2019 door W.J.P Gaertner, GZ-psycholoog.
Beide deskundigen concluderen dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens: er is sprake van schizofrenie, van (trekken van) een antisociale persoonlijkheidsstoornis en van een stoornis in het gebruik van cannabis. Verdachte is bekend met paranoïde psychoses vanaf 2015. De rapporteurs overwegen dat er bij verdachte sprake is van recidiverende psychoses met vooral paranoïde psychotische inhoud. Deze zijn van langere duur dan dat ze door het drugsgebruik verklaard kunnen worden.
Verdachte is meerdere malen opgenomen geweest. Als hij psychotisch is, doet hij tijdens die opnames verbaal agressieve uitspraken.
De psychiater komt tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van schizofrenie. Verdachte is in 2017 driemaal opgenomen geweest, een keer met een inbewaringstelling en twee keer op vrijwillige basis. In de jaren daarvoor is hij ook meerdere keren opgenomen, waarvan één keer voor de periode van drie maanden. Hij onttrok zich aan klinische behandeling of bleek ontwrichtend/agressief op de afdeling, waardoor opnames voortijdig werden beëindigd.
Invloed van de ziekelijke stoornis op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Voornoemde stoornissen waren volgens de rapporteurs ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig.
De psychiater beschrijft dat verdachte in een vicieuze cirkel is gekomen: door zijn psychose ontstaat angst, daardoor blijft hij binnen en gaat hij blowen, waardoor zijn drang tot drugsgebruik groter wordt terwijl de drugs zijn psychose versterken. Verdachte verkeerde voor het ten laste gelegde al enige tijd in een psychotische toestand. Hij kreeg een te lage dosering antipsychotica. Op het moment dat hij werd bezocht door de psychiater handelde verdachte vanuit psychotische gedachten. Op het moment dat de ambulante hulpverleners, die door zijn vriendin waren ingeschakeld, de woning binnen gingen, voelde verdachte zich bedreigd vanuit zijn al bestaande paranoïde psychotische angsten. Hij wilde de hulpverleners vervolgens, door te dreigen met messen, wegjagen. Vervolgens werd hij opgenomen in de politiecel en daar betrok hij de blik van de psychiater op zichzelf en verwerkte hij deze paranoïde, zodat hij ook tegen de psychiater vanuit zijn psychotische angst dreigend handelde. Verdachte dacht dat de psychiater hem wilde doden en opeten. Ook van de psychiatrisch hulpverleners en zijn vriendin dacht hij dat ze in een complot zaten om hem dood te maken en worst van hem te maken.
Verdachte pleegde het ten laste gelegde dus vanuit psychotische gedachten over de hulpverleners en de psychiater.
Ook de psycholoog stelt dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een psychotisch beeld. Hij was verward en had diverse bizarre wanen. Op het moment dat verdachte werd bezocht door een psychiater die hem zou beoordelen na het incident met de begeleiders was hij het contact met de realiteit in die mate verloren dat zijn functioneren grotendeels, zo niet volledig, bepaald werd vanuit de psychose. Concluderend is de psycholoog van mening dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde waarschijnlijk volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Beide rapporteurs wijden passages aan de
culpa in causa. Dat verdachte nu weer in een psychose dreigend is geweest, is hem volgens de psychiater gedeeltelijk wel toe te rekenen: hij gebruikte in die tijd een lage dosering anti-psychotische medicatie die onvoldoende anti-psychotisch werkte, maar hij schakelde zelf geen hulpverlening in toen hij passiever werd en meer angsten kreeg. Hij wist dat cannabis de kans op een psychose verstrekte, maar desondanks bleef hij gebruiken, hetgeen hem gedeeltelijk toe te rekenen is. Hij zou op het moment van het ten laste gelegde voldoende inzicht hebben gehad in de wederrechtelijkheid van de begane feiten.
Volgens de psycholoog is verdachte al jarenlang op de hoogte van de problematiek en neemt hij daar geen verantwoordelijkheid voor. Hij schakelt geen hulp in wanneer het minder goed met hem gaat, maar gaat juist meer drugs gebruiken, wetende dat hij, door zijn cannabisgebruik en langer bestaande psychotische angsten, in een dergelijke toestand kan komen.
Al met al adviseren de onderzoekers om de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Overwegingen en conclusie rechtbank
De rechtbank neemt de conclusies uit voornoemde rapportages wat betreft de vaststelling van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens over en maakt deze tot de hare.
Wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de rapporteurs de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan onvoldoende hebben meegewogen in hun conclusies. Verdachte is op 21 en 22 februari 2019 door de politie niet gehoord, omdat dat niet mogelijk was door zijn psychische gesteldheid op dat moment. De psychiater die door verdachte is bedreigd is werkzaam bij de crisisdienst Amsterdam en bezocht verdachte de dag na diens aanhouding om hem in dat kader te beoordelen.
Uit het procesdossier en de verklaring van verdachte ter zitting volgt dat verdachte al een aantal dagen vóór de bewezenverklaarde feiten in de war was en niet meer kon slapen. Hij had drie maanden in een kliniek gezeten voor zijn psychoses en is daar vervolgens op 17 december 2018 ontslagen, naar eigen zeggen nog steeds psychotisch en met achterdochtige ideeën. Zijn vriendin, bij wie hij vanaf 17 december 2018 verbleef, verklaarde dat hij vóór 21 februari 2019 al enkele dagen in de war was en rare dingen zei die haar bang maakten. Vanuit die angst schakelde zij de hulpverlening in. De vriendin verklaarde dat ze verdachte nog niet eerder zo agressief had gezien als op 21 februari 2019 en dat ze ook niet eerder had meegemaakt dat hij wapens pakte.
De hulpverleners die op 21 februari 2019 bij verdachte thuis kwamen en de volgende dag ook de psychiater, hebben allen een voor hen zeer beangstigende situatie ervaren. Bij hen bestond de vrees dat verdachte hen daadwerkelijk iets zou aandoen.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het best had gekund dat hij de hulpverleners die hem thuis kwamen opzoeken iets aan had kunnen doen als zij niet zouden zijn weggelopen, omdat hij er op dat moment van overtuigd was dat zij het slechtste met hem voor hadden en hij daardoor ook zeer angstig was.
Achteraf, nadat verdachte een aantal weken in detentie en op een psychiatrische afdeling met goede medicatie had verbleven en vervolgens tot rust was gekomen, zag hij in dat hij dom was geweest en herkende hij zijn toenmalige gedachtes als psychotisch.
De rechtbank dient bij de bepaling van de mate van (on)toerekeningsvatbaarheid van verdachte uit te gaan van de situatie zoals die was
op het moment dat de feiten zijn begaan. De omstandigheden die door de onderzoekers worden genoemd, zoals dat hij niet tijdig om hulp vroeg toen hij merkte dat hij angstiger werd, een te lage dosering medicatie kreeg en tegen beter weten in cannabis gebruikte, kunnen hem naar het oordeel van de rechtbank niet via een
culpa in causaredenering (alsnog) worden toegerekend.
Verdachte lijdt aan een ernstige psychische ziekte, schizofrenie, en heeft een stoornis in het gebruik van cannabis. Eerdere hulpverlening heeft niet tot het beoogde resultaat geleid. Ondanks een omschreven vicieuze cirkel leggen de deskundigen uiteindelijk eigen verantwoordelijkheid neer bij verdachte, terugkijkend naar het moment dat hij ondanks zijn gevoeligheid voor psychoses tóch is gaan blowen.
Deze redenering en conclusie acht de rechtbank niet congruent. Bij verdachte, die al tien jaar bekend is in de zorg, was al een langere periode sprake van de psychotische problematiek. Diverse malen is door gedragsdeskundigen en reclassering benoemd dat er bij verdachte sprake is van matig ziekte-inzicht en risico op zich onttrekken aan een behandeling. Schijnbaar kreeg hij tijdens en na zijn laatste opname bovendien een zodanige lage dosis medicatie, dat hij nog achterdochtig en psychotisch was toen hij in december 2018 uit de kliniek werd ontslagen en hij bij zijn vriendin ging wonen. Hij gebruikte in toenemende mate cannabis. Ook de psychiater Kaiser schrijft dat verdachte vanuit zijn psychotische angsten niet naar buiten durfde en toen is gaan blowen. Uit openbare bronnen is bekend dat schizofrene patiënten vaak blowen uit zelfmedicatie om hun angsten te dempen. Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte onder deze omstandigheden niet worden toegerekend dat hij cannabis gebruikte, naar eigen zeggen om zijn angsten en psychose te kunnen hanteren.
Gelet op het psychiatrisch ziektebeeld van verdachte in combinatie met de zojuist opgesomde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte op 21 en 22 februari 2019 moet worden gezien als volledig ingegeven door psychotische waanbeelden ten gevolge van zijn ziektebeeld.
De rechtbank is, op grond van het vorenstaande, van oordeel dat verdachte ten tijde van het plegen van beide tenlastegelegde feiten als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet strafbaar is voor datgene wat hem is ten laste gelegd. Verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, uitgaand van verminderde toerekeningsvatbaarheid, wordt veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden met een voorwaardelijk strafdeel van één maand. De officier van justitie heeft gevorderd dat een aantal bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel wordt gekoppeld, waaronder opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK) voor een klinische psychiatrische verslavingsbehandeling.
De raadsman van verdachte en verdachte kunnen zich vinden in de gevorderde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank zal aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opleggen en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft zich op twee opeenvolgende dagen schuldig gemaakt aan vier ernstige bedreigingen. Deze bedreigingen heeft hij geuit tegen zijn vriendin, een dokter, een verpleegkundige en een psychiater die in het kader van professionele geestelijke hulpverlening bij verdachte betrokken waren.
Om een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ingevolge artikel 37 Sr op te kunnen leggen, moet worden voldaan aan de volgende vereisten:
  • het strafbare feit kan niet worden toegerekend wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
  • er bestaat een gevaar voor verdachte zelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
Ziekelijke stoornis van de geestvermogens
In rubriek 7.3 van dit vonnis heeft de rechtbank al overwogen dat de bewezenverklaarde strafbare feiten vanwege een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Gevaar
Namens Reclassering Inforsa, heeft reclasseringswerker R. Nuijens ter terechtzitting verklaard dat verdachte het meest gebaat is bij een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Sr. Dit omdat verdachte zich regelmatig onttrekt aan begeleiding en de reclassering de kans op onttrekking in de toekomst groot acht. Wanneer aan verdachte bijzondere voorwaarden worden opgelegd en hij vervolgens toch cannabis gaat gebruiken, levert dit een gevaar voor anderen op en kost het veel tijd om in te grijpen. Er moet in dat geval immers eerst toestemming worden gegeven door de officier van justitie om verdachte in de gevangenis te plaatsen. Bij een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis kan echter, in het geval van onttrekking, meteen adequaat worden gereageerd, waardoor geen gevaarlijke situatie voor anderen ontstaat. Nu de deskundigen niet tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid komen en een artikel 37-plaatsing dan niet mogelijk is, stelt Nuijens dat verdachte dan het meest gebaat bij de bijzondere voorwaarde van plaatsing in een FPK voor een behandeling van zeker één jaar.
Ook de officier van justitie heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor verdachte het meest wenselijk zou zijn. De door haar gevorderde bijzondere voorwaarden benadrukken het belang van een klinische opname in een FPK en een langdurige behandeling.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard graag te worden opgenomen in een FPK, zodat hij de hulp kan krijgen die hij nodig heeft. Verdachte maakt zich zorgen dat het niet goed zal gaan en dat hij weer een psychose krijgt. Wel wil hij graag minder medicatie, omdat hij zich daar suf door voelt. Hij wil absoluut geen drugs meer gebruiken.
De psychiater heeft het recidiverisico ingeschat als hoog, mede omdat vanuit het klinische beeld de kans op herhaling van een psychose als hoog wordt ingeschat. Wanneer verdachte psychotisch wordt, heeft hij paranoïde betrekkingswanen naar mensen in zijn omgeving. Daarmee is de kans groot dat hij weer tot dreigen komt of tot fysiek agressieve handelingen vanuit zijn psychose. De psychiater concludeert dat klinische opname noodzakelijk is gelet op de complexe problematiek bij verdachte. Er is een hoog beveiligingsniveau (niveau 3, FPK) nodig om de behandeling te kunnen starten zonder incidenten. Hierna kan worden overgegaan op het niveau van een Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA) van waaruit naar resocialisatie met ambulante hulpverlening kan worden gekeken.
Ook de psycholoog is van mening dat het recidiverisico substantieel toeneemt wanneer verdachte psychotisch wordt. Het recidiverisico is echter laag wanneer zijn medicatie-inname en abstinentie van de drugs worden gemonitord en verdachte een gestructureerd leven leidt zonder veel verleidingen of prikkels. Er wordt ook door de psycholoog geadviseerd om verdachte, gelet op het vereiste beveiligingsniveau, klinisch te behandelen in een FPK, waarbij hij na goede resultaten kan doorstromen naar een FPA.
De rechtbank concludeert dat verdachte gevaarlijk is voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen en goederen. De rechtbank acht de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis passend en geboden. De rechtbank zal, gelet op de voorkeur van de deskundigen in verband met behandelmethoden en waarborgen, bepalen dat de maatregel zal worden ten uitvoer gelegd in een forensisch psychiatrische kliniek
Verdachte dient op grond van het voorgaande voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis, te weten een forensisch psychiatrische kliniek te worden geplaatst.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte voor de termijn van
1 (één) jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Bepaalt dat dit psychiatrisch ziekenhuis een forensisch psychiatrische kliniek dient te zijn.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2019.