ECLI:NL:RBAMS:2022:261

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
C/13/711128 / KG ZA 21-1022
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over concurrentiebeding en onbillijke benadeling in arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die op 25 januari 2022 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderde RGF Staffing the Netherlands Beheer B.V. een verbod voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om gedurende twaalf maanden na het einde van hun arbeidsovereenkomsten concurrerende activiteiten te verrichten. RGF stelde dat beide gedaagden, die eerder in dienst waren bij RGF, een concurrentiebeding hadden ondertekend dat hen verbiedt om soortgelijke werkzaamheden te verrichten voor hun nieuwe onderneming, Support Profs B.V. De gedaagden voerden verweer en stelden dat het concurrentiebeding hen onbillijk benadeelde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het concurrentiebeding in stand blijft, maar dat het voor [gedaagde 1] onbillijk zou zijn om het beding voor een jaar te handhaven, gezien haar korte dienstverband van slechts een jaar. Daarom werd het concurrentiebeding voor haar beperkt tot zes maanden. Voor [gedaagde 2] werd het concurrentiebeding gehandhaafd, omdat hij een langduriger dienstverband had gehad en zijn kennis van de sector een concurrentievoordeel zou kunnen opleveren. De rechter bepaalde dat beide gedaagden een voorschot op de contractuele boete zouden verbeuren bij overtreding van het verbod, en dat de proceskosten tussen partijen zouden worden verrekend.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/711128 / KG ZA 21-1022 MDvH/EB
Vonnis in kort geding van 25 januari 2022
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RGF STAFFING THE NETHERLANDS BEHEER B.V.,
gevestigd te Almere,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
START PEOPLE BEHEER B.V.,
gevestigd te Almere,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaten mr. S. Sikkink en mr. H.C. van Geen te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie, vrijwillig verschenen,
eisers in reconventie,
advocaten mr. Y.H. Dissel en mr. L.E. Benner te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk RGF worden genoemd en afzonderlijk RGF Staffing en Start People. Gedaagden zullen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op de zitting van 11 januari 2022 heeft RGF de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd aan de hand van een op voorhand ingediende conclusie van antwoord en een tegenvordering (eis in reconventie) ingediend. RGF heeft de tegenvordering bestreden. Beide partijen hebben stukken (producties) en pleitaantekeningen in het geding gebracht.
1.2.
Ter zitting waren aan de zijde van RGF aanwezig [naam 1] ( [functie] van RGF Staffing), [naam 4] ( [functie] van ASA Talent B.V, onderdeel van de RGF Groep), [naam 3] ( [functie] van RGF Staffing) met mr. Van Geen en mr. Sikkink.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren aanwezig met mr. Dissel en mr. Benner.
1.3.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De RGF groep is een van ’s werelds grootste HR-dienstverleners. Zij houdt zich bezig met arbeidsbemiddeling.
2.2.
[gedaagde 1] heeft vanaf 2008 tot begin 2019 gewerkt voor Brunel, in de bemiddeling van bancaire specialisten. Daarna heeft zij als Business Manager gewerkt voor de Vibe Group, in de bemiddeling van IT-specialisten in infrastructuur en security. In september 2020 is zij op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden bij RGF Staffing en haar rechtsvoorganger Secretary Plus Beheer B.V. (hierna: Secretary Plus), in de functie van Unitmanager. De overeenkomst is geëindigd op 13 september 2021 omdat [gedaagde 1] deze niet wilde verlengen.
2.3.
In een bijlage bij de arbeidsovereenkomst van [gedaagde 1] staat het volgende non-concurrentiebeding:
“(…)
Werknemer krijgt uit hoofde van zijn functie toegang tot en/of kennis van concurrentiegevoelige informatie. Werkgever heeft zwaarwegende bedrijfsbelangen om te voorkomen dat Werknemer met deze concurrentiegevoelige informatie concurrerende activiteiten kan gaan verrichten en hierdoor oneerlijke concurrentie kan ontstaan, maar in ieder geval de belangen van Werkgever kunnen worden geschaad. Bij concurrentiegevoelige informatie waar Werknemer uit hoofde van zijn functie mogelijk) toegang tot krijgt en/of (mogelijk) kennis van krijgt moet in dit verband onder andere worden gedacht aan: gedetailleerde kennis van kostprijsopbouw en/of winstmarges en/of marktbewerkingsplannen en/of de wijze waarop deze tot stand komen en/of prijsafspraken met klanten en/of de wijze waarop deze tot stand komen en/of offertetrajecten en/of de wijze van acquireren van Werkgever. Ook krijgt Werknemer uit hoofde van zijn functie toegang tot het klant- en/of prospectbestand van Werkgever. Daarnaast onderhoudt Werknemer uit hoofde van zijn functie veelal contacten met klanten en prospects van Werkgever. Het is voor Werkgever dan ook noodzakelijk om ter bescherming van zijn zwaarwegende bedrijfsbelangen de in dit artikel opgenomen bepalingen met Werknemer overeen te komen.
Het is Werknemer niet toegestaan zonder toestemming van Werkgever gedurende de dienstbetrekking alsmede binnen een tijdvak van één jaar na het einde daarvan in enigerlei vorm direct dan wel indirect zaken te doen met en/of activiteiten te ontplooien ten behoeve van een zaak gelijk, gelijksoortig of verwant aan de activiteiten en/of onderneming(en) van Werkgever dan wel de vennootschap(pen) die onder de handelsnaam dan wel merknaam Secretary Plus handelen, althans de vennootschap(pen) waar Werknemer binnen concernverband uit hoofde van zijn functie tewerk wordt gesteld en/of werkzaamheden voor (heeft) verricht.
Onder zaken doen en/of activiteiten ontplooien als bedoeld in lid 2 van dit artikel wordt daarbij onder meer verstaan het direct of indirect vestigen, drijven, mede drijven of doen drijven, van een zaak als in lid 2 van dit artikel genoemd, alsmede het daarin of daarvoor direct of indirect op enigerlei wijze, al dan niet in dienstbetrekking en al dan niet tegen betaling, werkzaam te zijn of enig aandeel van welke aard ook te hebben.
De reikwijdte van dit artikel is beperkt tot Nederland.
Bij iedere overtreding door Werknemer van het bepaalde in dit artikel verbeurt Werknemer ten behoeve van Werkgever – zulks voor zover nodig uitdrukkelijk in afwijking van artikel 7:650 lid 3, 4 en 5 BW – zonder sommatie of ingebrekestelling een direct opeisbare boete van € 5.000,00 vermeerderd met een bedrag van € 500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van Werkgever om in plaats van deze boete de werkelijk geleden schade te vorderen. (…)”.
De bijlage waarin dit beding is opgenomen, is door [gedaagde 1] ondertekend.
2.4.
[gedaagde 2] , geboren in 1983, heeft vanaf 2005 voor de RGF groep gewerkt. Na een uitstap van een jaar bij NCOI is hij op 1 mei 2019 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van USG Restart B.V., de rechtsvoorganger van Start People, in de functie van Manager Sales. Naast leidinggevende taken was [gedaagde 2] actief binnen de ASA-vestigingen van RGF. ASA is het onderdeel van de groep dat zich richt op het uitzenden van studenten en starters. Artikel 7 van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde 2] , die op 4 april 2019 is gesloten, luidt als volgt:
“Werkgever en Werknemer komen een non-concurrentie en/of relatie en/of werknemersbeding overeen zoals opgenomen in de bijlage bij deze arbeidsovereenkomst. Door ondertekening van deze arbeidsovereenkomst verklaart Werknemer het non-concurrentie en/of relatie en/of werknemersbeding te hebben ontvangen en akkoord te gaan met de inhoud daarvan.”
Het non-concurrentiebeding in de betreffende bijlage is – mutatis mutandis – gelijk aan het tweede lid en verder van het non-concurrentiebeding dat ook in de arbeidsovereenkomst met [gedaagde 1] staat.
2.5.
Vanaf begin april 2021, dus nog tijdens hun dienstverband bij de RFG groep, hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder meer via e-mail contact met elkaar gehad over het starten van een nieuw bedrijf. [gedaagde 2] heeft een concept bedrijfsplan aan [gedaagde 1] gestuurd. Zij heeft hem gemaild dat ze zou beginnen met het uitschrijven van de propositie en dat de volgende stap zou zijn het inwinnen van juridisch advies en het praten met “de backoffice partij”. In één van haar e-mails, over een gepland overleg, heeft [gedaagde 1] toegevoegd:
“Daar zijn toch geen collega’s van mij verwacht ik”.
Op 11 mei 2021 heeft [gedaagde 1] het business plan van Secretary Plus voor de komende drie jaar aan [gedaagde 2] gemaild. In dat plan staat onder meer dat de ruimte voor groei van Secretary Plus ligt bij de verbreding van de rol van de ‘assistant’. Op 20 juli 2021 heeft [gedaagde 1] een business plan voor Support Profs aan [gedaagde 2] gemaild. Daarbij heeft ze het document de naam “verjaardagen” gegeven. Als één van de bedreigingen van Support Profs, de naam van het op te richten bedrijf, staat in het document vermeld “Huidige concurrentiebeding”. Onder het kopje “Onze diensten” staat in het document vermeld:
“De rol van een support professional is volop aan het veranderen. Lag in het verleden het accent volledig op uitvoerend werk, nu zien we een flink aantal support professionals een verdiepingsslag maken. De support professionals ontwikkelen zich meer richting een expert/adviesrol met meer complexe en organisatorische taken. Een uitvoerende medewerker richt zich voornamelijk op de basistaken zoals correspondentie, agendaplanning, notuleren, archiveren. De expert en adviseur verdiepen zich in specifieke domeinen zoals projecten, HR/P&O, OR, marketing en communicatie en verbreden hun competenties.”
2.6.
Bij de geautomatiseerde handtekening van [gedaagde 1] onder haar
e-mails staat als functie “Algemeen directeur Secretary+” vermeld.
2.7.
In een e-mail die [gedaagde 1] op 30 augustus 2021 aan haar leidinggevende heeft gestuurd, staat onder meer het volgende:
“(…) Voor het relatiebeding, hieronder een overzicht van de klanten waar ik het afgelopen jaar contact mee heb gehad. (…)
 Danone
 Allianz
 ICS
 LTO
 BDO
 Microsoft
 PWC
 Ministerie van Veiligheid en Justitie FNV
 Deloitte (…)”.
2.8.
Op 28 september 2021 heeft [gedaagde 2] zijn voormalig leidinggevende bij Start People, [naam 4] , onder verwijzing naar een telefoongesprek van de dag daarvoor, geschreven dat hij – naast andere activiteiten in het vastgoed – zou gaan participeren in het bedrijf van [gedaagde 1] , een bedrijf in detachering en werving en selectie gericht op support professionals. Hij heeft haar verzocht om akkoord te geven op dat plan, omdat het geen concurrerende werkzaamheden zou betreffen, wat [naam 4] volgens [gedaagde 2] ook al zou hebben gezegd tijdens het telefoongesprek met hem. Het akkoord is niet gegeven. In een e-mail van [naam 4] van 5 oktober 2021 aan collega’s binnen RGF heeft zij onder meer geschreven:
“Deze (een schriftelijk “go”, vzr.) heb ik niet gegeven. Mondeling heb ik aangegeven dat ik hem hou aan het relatiebeding en geen overlap in business wil zien. (…)”
2.9.
Op initiatief van [gedaagde 2] is zijn arbeidsovereenkomst beëindigd per 1 oktober 2021, met een vaststellingsovereenkomst die door hem en Start People is ondertekend op 16 augustus 2021. In artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst staat:
“Het non concurrentie- en relatiebeding zoals op 4 april 2019 is getekend blijft van kracht tot een jaar na de einddatum.”
2.10.
Op 1 oktober 2021 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] Support Profs B.V. opgericht en zij zijn daarmee kort daarna naar buiten getreden, onder meer op LinkedIn. De onderneming van deze vennootschap richt zich op het bemiddelen van support professionals.

3.Het geschil in conventie

3.1.
RGF vordert, kort gezegd, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden gedurende twaalf maanden na het einde van hun arbeidsovereenkomst met RGF Staffing respectievelijk Start People activiteiten te verrichten die concurreren met de ondernemingen van die vennootschappen, al dan niet vanuit Support Profs, op straffe van verbeurte van de contractuele boetes, en hen te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met rente, en in de nakosten.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover van belang, ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen, samengevat, primair het non-concurrentiebeding geheel te schorsen en subsidiair dat gedeeltelijk te schorsen, in zoverre dat het hen vrij staat in de periode van twaalf maanden na het einde van hun arbeidsovereenkomsten met RGF Staffing respectievelijk Start People, werkzaamheden te verrichten voor Support Profs, alles met veroordeling van RGF in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met rente.
4.2.
RGF voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
De vorderingen van partijen vormen elkaars spiegelbeeld en lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Omdat de situatie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet met elkaar vergelijkbaar is, zullen de tegen hen gerichte vorderingen apart worden besproken.
[gedaagde 1]
5.2.
Als eerste verweer heeft [gedaagde 1] aangevoerd dat niet is voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste, omdat het concurrentiebeding niet in de arbeidsovereenkomst is opgenomen, zoals artikel 7:653, lid 2, BW vereist, maar in een bijlage daarbij. Hier legt zij echter een te strenge maatstaf aan. Met de wijziging van dit artikel heeft de wetgever beoogd te voorkomen dat een werknemer zich achteraf geconfronteerd ziet met een concurrentiebeding waarvan hij zich bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst niet bewust was doordat het (enigszins) verhuld in de documentatie bij het contract staat. In dit geval heeft [gedaagde 1] de bijlage waarin het concurrentiebeding staat, ondertekend en dus onder ogen gehad bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst. Ook is er geen aanleiding om eraan te twijfelen dat – zoals RGF stelt – in de arbeidsovereenkomst een verwijzing naar (de bijlage met) het concurrentiebeding staat, ook al heeft [gedaagde 1] niet alle pagina’s van de door haar ondertekende overeenkomst in het geding gebracht. Kortom, voorshands is aannemelijk dat aan het schriftelijkheidsvereiste is voldaan.
5.3.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of afgeweken kan worden van het wettelijke uitgangspunt dat het opnemen van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
nietis toegestaan (artikel 7:653 lid 1 onder a BW). Van dit uitgangspunt kan bij wijze van uitzondering worden afgeweken, als uit de schriftelijke motivering die de werkgever bij het concurrentiebeding heeft opgenomen blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen (artikel 7:653 lid 2 BW). Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat per geval een specifieke afweging en motivering vereist is. De motivering moet dus maatwerk zijn, en derhalve toegesneden op het concrete geval, de specifieke functie en werkzaamheden van de betreffende werknemer. Achtergrond van deze regel is dat de werknemer bij aanvang dienstverband moet kunnen begrijpen waaraan hij zich committeert en waarom.
5.4.
Het is aannemelijk dat [gedaagde 1] uit hoofde van haar functie van algemeen directeur – Unitmanager is een interne aanduiding, waaraan blijkens de geautomatiseerde handtekening van [gedaagde 1] de titel algemeen directeur was gekoppeld – toegang zou krijgen tot het soort informatie dat in de motivering wordt genoemd. Met de in het beding gebruikte formulering wordt voldoende onderbouwd op grond van welke bedrijfsbelangen het concurrentiebeding noodzakelijk is. In het beding is bovendien duidelijk omschreven van welke concurrentiegevoelige informatie [gedaagde 1] in haar functie bij RGF Staffing toegang kreeg, ook al is dit in zekere zin in algemene bewoordingen is gesteld. De voorzieningenrechter ziet grote overeenkomsten tussen het beding dat in de (bijlage bij de) arbeidsovereenkomst van [gedaagde 1] is opgenomen en dat in de zaak waarover het gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2020 oordeelde (ECLI:NL:GHAMS:2020:1833). De voorzieningenrechter acht het dan ook onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter het concurrentiebeding zal vernietigen. Het enkele feit dat dezelfde motivering kennelijk ook is gebruikt voor het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst tussen RGF Staffing en een van haar (voormalige) sales managers, zoals blijkt uit een door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overgelegde productie, noopt niet tot een ander oordeel. Bij de verdere beoordeling zal dan ook tot uitgangspunt worden genomen dat het concurrentiebeding in stand blijft.
5.5.
Voorshand is ook aannemelijk dat RGF Staffing belang heeft bij het concurrentiebeding. Anders dan [gedaagde 1] betoogt, concurreren de activiteiten van Support Profs wel degelijk met die van RGF Staffing. Beide zijn actief in de arbeidsbemiddeling en er is in ieder geval een overlap in het soort functies waarin zij bemiddelen, zo blijkt uit door RGF Staffing overgelegde producties. Dat Support Profs werkt met detachering en RGF met uitzending, is in dit verband minder relevant, evenals het gegeven dat Support Profs veel kleiner is dan RGF. Uit de lijst van relaties met wie [gedaagde 1] contact heeft gehad, blijkt al dat zij zich binnen RGF Staffing niet alleen heeft beziggehouden met interne processen, zoals zij stelt. Dat is voor een algemeen directeur bovendien ook ongebruikelijk.
5.6.
Wel is voorshands aannemelijk dat het concurrentiebeding door de bodemrechter gedeeltelijk zal worden vernietigd omdat [gedaagde 1] daardoor onbillijk wordt benadeeld, in verhouding tot het te beschermen belang van RGF Staffing. [gedaagde 1] heeft maar een jaar voor RGF Staffing gewerkt. Een concurrentieverbod van een jaar is daartegen afgezet erg lang. In dat jaar is niet in haar geïnvesteerd. Het tegendeel lijkt het geval. Niet betwist is dat het [gedaagde 1] zelf is geweest die binnen RGF Staffing heeft gesignaleerd dat er kansen lagen in het verbreden van de competenties van de support professionals, en dat zij het is geweest die het bedrijfsplan heeft opgesteld waarin dat staat vermeld en dat zij met [gedaagde 2] heeft gedeeld. Het is dus niet zo dat zij met een idee van RGF aan de haal is gegaan door nu met Support Profs in het gat in de markt te springen dat RGF heeft laten vallen. [gedaagde 1] werkt al sinds 2008 in deze branche, waardoor zij daaraan behoorlijk gebonden is. Zij heeft een begrijpelijke reden opgegeven waarom zij niet langer bij RGF Staffing wilde blijven werken: doordat haar echtgenoot in België werkt en zij jonge kinderen hebben, was haar baan bij RGF Staffing niet goed meer te combineren met haar privé situatie. [gedaagde 1] heeft toegezegd zich te zullen houden aan het relatiebeding dat eveneens is overeengekomen. Alle belangen afwegend, valt te verwachten dat de bodemrechter het concurrentiebeding zal beperken tot een duur van zes maanden. Er is aanleiding om op die beslissing vooruit te lopen, zowel in conventie als in reconventie, om partijen de nodige duidelijkheid te gegeven. RGF Staffing en [gedaagde 1] hebben dan ook allebei een spoedeisend belang bij de door hen gevraagde voorzieningen. Gerekend vanaf 13 september 2021, de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst, betekent dit dat Van Keijzerwaard tot 13 maart 2022 geen concurrerende activiteiten mag verrichten, maar daarna wel. In die zin zal worden beslist.
[gedaagde 2]
5.7.
Voor [gedaagde 2] ligt het iets anders. Hij had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De gebondenheid van [gedaagde 2] aan het concurrentiebeding is bovendien nog eens bevestigd in de beëindigingsovereenkomst, die op 16 augustus 2021 is getekend. [gedaagde 2] heeft betoogd dat, als hij enige twijfel had gehad over de vraag of het samenwerken met [gedaagde 1] binnen Support Profs wel met Start People concurrerend zou zijn, hij dat in de onderhandeling over de vaststellingsovereenkomst naar voren zou hebben gebracht. Omdat de werkzaamheden voor Support Profs zo anders zijn dan zijn werkzaamheden voor Start People, bestond hiervoor volgens hem echter geen enkele aanleiding. Uit dit verweer volgt dat hij ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst al wist dat hij (mogelijk) wilde gaan samenwerken met [gedaagde 1] vanuit Support Profs. Het had op zijn weg gelegen om helder te krijgen of die activiteiten onder het concurrentiebeding zouden vallen. Door geen openheid te geven over zijn plannen met [gedaagde 1] , heeft hij een risico genomen dat zich nu verwezenlijkt.
5.8.
[gedaagde 2] stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat RGF hem niet zou houden aan het concurrentieverbod omdat zijn leidinggevende [naam 4] in een telefoongesprek op 27 september 2021 zou hebben toegezegd dat zijn werkzaamheden bij Support
Profs geen overlap zouden hebben met de business van ASA. [naam 4] betwist echter dat zij dit heeft gezegd. Zij heeft op 5 oktober 2021 in een interne e-mail geschreven dat zij mondeling heeft aangegeven dat zij [gedaagde 2] aan zijn relatiebeding zou houden en geen overlap in business wilde zien. Wat er tijdens het telefoongesprek precies is gezegd, vergt nader onderzoek naar de feiten, waarvoor in kort geding geen ruimte is. Voorshands kan er niet van worden uitgegaan dat [naam 4] zodanige uitlatingen heeft gedaan dat [gedaagde 2] erop mocht vertrouwen dat hij niet aan het concurrentiebeding zou worden gehouden. Zelfs in zijn e-mail van 28 september 2021 is Van [gedaagde 2] immers nog niet echt duidelijk. Daarin spreekt hij van “participeren” in het bedrijf van [gedaagde 1] (terwijl hij samen met haar Support Profs heeft opgezet en daar al langere tijd mee bezig was), naast andere werkzaamheden in het vastgoed (zie 2.7).
5.9.
Ook bij Support Profs is [gedaagde 2] actief in de arbeidsbemiddeling. Weliswaar in een andere niche, en met gebruikmaking van andere contractvormen voor de arbeidszoekenden (detachering in plaats van uitzending), maar zijn activiteiten zijn in ieder geval gelijksoortig of verwant aan de activiteiten van Start People. Uit de door RGF overgelegde advertenties van partijen voor bepaalde vacatures blijkt dat zij in ieder geval gedeeltelijk in dezelfde vijver vissen. Voorshands is aannemelijk dat zijn huidige werkzaamheden onder het bereik van het concurrentiebeding vallen. Weliswaar is Support Profs veel kleiner dan RGF, maar dat is op zichzelf geen reden om [gedaagde 2] niet te houden aan het concurrentiebeding. Ook de omstandigheid dat die vijver groot genoeg voor beide bedrijven om in te vissen, zoals zijdens [gedaagde 2] is aangevoerd, maakt dit niet anders.
5.10.
Subsidiair voert [gedaagde 2] als verweer dat het concurrentiebeding hem onbillijk benadeelt, in verhouding tot het te beschermen belang van Start People. Ook dat verweer gaat niet op. [gedaagde 2] heeft ruim vijftien jaar bij de RGF groep gewerkt, bij verschillende onderdelen, maar wel altijd in de arbeidsbemiddeling. Hij heeft dus niet alleen kennis van de niche in de arbeidsbemiddeling waarin Start People opereert. Bij zijn huidige activiteiten kan hij gebruik maken van de kennis die hij al die jaren heeft opgedaan bij RGF. Dit is juist het bedrijfsdebiet dat RGF met het concurrentiebeding wil – en mag – beschermen.
5.11.
Ten aanzien van die kennis heeft [gedaagde 2] aangevoerd dat hij geen toegang had tot PowerBI, het computersysteem van Start People waar concurrentiegevoelige informatie en kennis wordt opgeslagen. RGF heeft daar echter tegenin gebracht dat hij die toegang niet had als gevolg van een technisch probleem en dat hem de informatie altijd op andere wijze is verstrekt. [gedaagde 2] heeft het daarbij gelaten. Voorshands wordt er dan ook van uitgegaan dat hij wel degelijk toegang had tot concurrentiegevoelige informatie. In ieder geval heeft hij ook de beschikking gekregen over het businessplan van Secretary Plus met daarin de kennis die aan de basis ligt van Support Profs.
5.12.
Het argument van [gedaagde 2] dat hij bij RGF geen mogelijkheden had om zich te ontwikkelen en dat de overstap naar Support Profs voor hem een aanmerkelijke positieverbetering oplevert, overtuigt niet. Hij heeft er zelf voor gekozen om bij Start People te vertrekken, zonder zijn kennelijke ongenoegen over zijn dienstverband op enig moment met zijn werkgever te bespreken, evenmin als de burn-out klachten die hij stelt te hebben gehad. Het concurrentiebeding maakt het hem niet onmogelijk een inkomen te genereren. Met zijn uitstap naar NCOI heeft [gedaagde 2] bewezen dat hij ook werk kan vinden op andere terreinen dan de arbeidsbemiddeling.
5.13.
Al met al is voorshands niet aannemelijk dat het concurrentiebeding door de bodemrechter (gedeeltelijk) zal worden vernietigd wegens onbillijke benadeling. Er is dan ook geen aanleiding om nu aan dat beding te tornen. Start People heeft er een spoedeisend belang bij dat [gedaagde 2] zijn concurrerende activiteiten staakt. De vordering zal ten aanzien van hem dan ook worden toegewezen.
De contractuele boete
5.14.
RGF heeft geen dwangsom gevorderd, maar verbeurte van de contractuele boete. In de praktijk maakt dat geen verschil met een dwangsom, zodat dit geen reden geeft de vordering af te wijzen. Het verweer dat het in de arbeidsovereenkomst van [gedaagde 2] opgenomen boetebeding niet langer van kracht is, wordt verworpen. In de met hem gesloten vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat het concurrentiebeding van kracht blijft. De boetebepaling maakt daarvan deel uit en valt niet onder de kwijting die Start People en [gedaagde 2] elkaar over en weer hebben verleend. Bepaald zal worden dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een voorschot op de contractuele boete zullen verbeuren indien zij de uit te spreken verboden niet naleven. De wettelijke rente over mogelijk te verbeuren boetes zal eveneens worden toegewezen. Eventueel over het verleden verbeurde boetes en rente moet RGF desgewenst in een bodemprocedure vorderen. Het ontbreekt haar aan spoedeisend belang bij die vordering.
De proceskosten
5.15.
In de relatie tussen RGF en [gedaagde 1] zijn beiden op enig punt in het ongelijk gesteld. De proceskosten tussen hen zullen daarom zowel in conventie als in reconventie worden verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.16.
In de relatie tussen RGF en [gedaagde 2] is [gedaagde 2] overwegend in het ongelijk gesteld. Daarom zal hij zowel in conventie als in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten van RGF. De kosten aan de zijde van RGF worden in conventie begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00
In reconventie worden de kosten van RGF begroot op nihil, wegens samenhang met de conventie.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
ten aanzien van [gedaagde 1]
6.1.
verbiedt [gedaagde 1] om vóór 13 maart 2022 direct of indirect zaken te doen met een onderneming, of activiteiten te ontplooien die gelijk, gelijksoortig of verwant is/zijn aan (die van) RGF Staffing of andere vennootschappen die Secretary Plus als handelsnaam of merknaam gebruiken, waaronder in ieder geval valt betrokkenheid in enigerlei vorm bij Support Profs,
6.2.
bepaalt dat [gedaagde 1] bij overtreding van het onder 6.1. uitgesproken verbod een voorschot op de contractuele boete verbeurt van € 5.000,00, vermeerderd met een bedrag van € 500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
ten aanzien van [gedaagde 2]
6.5.
verbiedt [gedaagde 2] om vóór 1 oktober 2022 direct of indirect zaken te doen met een onderneming, of activiteiten te ontplooien die gelijk, gelijksoortig of verwant is/zijn aan die van Start People of andere vennootschappen die Start People als handelsnaam gebruiken, waaronder in ieder geval valt betrokkenheid in enigerlei vorm bij Support Profs,
6.6.
bepaalt dat [gedaagde 2] bij overtreding van het onder 6.3. uitgesproken verbod een voorschot op de contractuele boete verbeurt van € 5.000,00, vermeerderd met een bedrag van € 500,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
6.7.
veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten van RGF, tot op heden begroot op € 1.692,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na vonnisdatum tot de dag van volledige betaling,
6.8.
veroordeelt [gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
6.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
ten aanzien van [gedaagde 1]
6.11.
schorst het concurrentiebeding tussen RGF Staffing en [gedaagde 1] met ingang van 13 maart 2022, totdat een rechter anders beslist,
6.12.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.13.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.14.
wijst het meer of anders gevorderde af,
ten aanzien van [gedaagde 2]
6.15.
weigert de door [gedaagde 2] gevraagde voorzieningen,
6.16.
veroordeelt RGF in de proceskosten en begroot die kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: EB