ECLI:NL:RBAMS:2022:2609

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
13/287791-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en ISD-maatregel opgelegd aan verdachte na bewezenverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 oktober 2021 in Amsterdam de aangever, een slachtoffer, heeft mishandeld door hem met kracht op het gezicht te slaan. De zaak kwam ter terechtzitting op 12 januari 2022, waar de officier van justitie, mr. C. Staal, de vordering indiende en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. Sietsma. De rechtbank heeft de aangifte en camerabeelden als bewijsstukken overwogen. De officier van justitie stelde dat er geen sprake was van noodweer, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte slechts een duw had gegeven en dat er geen pijn was veroorzaakt.

De rechtbank oordeelde dat de mishandeling bewezen was, gebaseerd op de verklaringen van de aangever en de camerabeelden. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en concludeerde dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor de handelingen van de verdachte. De rechtbank heeft ook de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en geen omstandigheden gevonden die deze uitsloten.

De officier van justitie eiste de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, gezien de recidivekans van de verdachte. De verdediging pleitte voor een straf gelijk aan de duur van het voorarrest, maar de rechtbank volgde het advies van de reclassering en legde de ISD-maatregel op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een hoog risico op recidive vertoonde en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was voor de bescherming van de maatschappij. De rechtbank legde de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren op, zonder de tijd in voorlopige hechtenis in mindering te brengen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/287791-21
Datum uitspraak: 26 januari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
thans gedetineerd te: [penitentiaire inrichting 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Staal en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. Sietsma naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer] een of meermalen (met kracht) op het gezicht, in elk geval het lichaam, te slaan en/of
- voornoemde [slachtoffer] een of meermalen (met kracht) tegen het lichaam te duwen en/of
- voornoemde [slachtoffer] een of meermalen (met kracht) tegen het achterhoofd, in elk geval het lichaam, te duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Hij heeft daarbij verwezen naar de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen waarin wordt beschreven dat verdachte aangever een klap in het gelaat heeft gegeven. Dit heeft pijn bij aangever teweeg gebracht. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet kan slagen omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Op de camerabeelden is namelijk te zien dat aangever een afwerende beweging maakt.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft primair bepleit dat verdachte niet heeft geslagen maar dat hij aangever een duw heeft gegeven. Het is onaannemelijk dat aangever als gevolg van de duw pijn heeft ondervonden. Subsidiair heeft hij een beroep op noodweer gedaan. Doordat aangever met zijn arm en zijn lijf verdachte blokkeerde was er sprake van een wederrechtelijke aanranding waarop verdachte zich mocht verdedigen omdat hij op dat moment geen kant op kon. De duw in de nek van aangever was daarom niet wederrechtelijk.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de mishandeling heeft gepleegd. De aangifte wordt ondersteund door de camerabeelden die door de rechtbank in raadkamer zijn bekeken. Op de beelden is te zien dat verdachte een slaande beweging maakt en dat het hoofd van het slachtoffer naar achteren gaat. De rechtbank concludeert dat verdachte aangever geslagen heeft. Aangever heeft verklaard dat hij door de klap pijn heeft ondervonden. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Ten aanzien van het beroep op noodweer is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Op de beelden is te zien dat aangever stil staat of zelfs naar achteren beweegt en dat verdachte op hem inloopt, dat aangever verdachte blokkeert waarop verdachte uithaalt. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte:
op 21 oktober 2021 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] op het gezicht te slaan.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een straf gelijk aan de duur van het voorarrest passend is. Onder verwijzing naar de jurisprudentie (ECLI:NL:RBAMS:2016:9480) heeft de raadsman bepleit dat oplegging van de ISD-maatregel niet mogelijk is omdat het reclasseringsadvies niet voldoet aan de maatstaven, althans onvoldoende informatie bevat om tot oplegging van de maatregel te komen. Uit het dossier blijkt niet dat er voldoende inspanningen zijn verricht om verdachte te bewegen om met de reclassering in contact te treden. Ook blijkt niet welke inspanningen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft verricht met betrekking tot de uitzetting van verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 20 december 2021, opgemaakt door [reclasseringswerker 1] , reclasseringswerker. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene wil niet in gesprek met de reclassering. Betrokkene blijkt sinds 2018 niet meer te beschikken over verblijfsrecht in Nederland en dient terug te keren naar [land van herkomst] , zijn land van herkomst. Het verblijfsrecht is ingetrokken vanwege het plegen van misdrijven en er is een zwaar inreisverbod voor de duur van tien jaren opgelegd. Vanwege het ontbreken van een verblijfstitel kan betrokkene geen aanspraak maken op sociale voorzieningen. Vermoedelijk heeft betrokkene onderdak in zijn eigen netwerk. Betrokkene heeft geen dagbesteding noch inkomsten, hetgeen indirect een risicofactor vormt. Ook is er vermoedelijk sprake van harddrugsgebruik. Wij hebben geen beschermende factoren kunnen aanmerken.
Betrokkene heeft in het verleden diverse keren onder toezicht gestaan van de reclassering. De trajecten verliepen moeizaam en betrokkene is meerdere keren klinisch opgenomen geweest. Doordat betrokkene geen verblijfsrecht meer heeft, wilde hij ook niet meer meewerken met de reclassering waardoor het laatste toezicht voortijdig negatief is beëindigd. De situatie voor betrokkene in Nederland is uitzichtloos. Wij maken uit de referenteninformatie op dat betrokkene niet terug wil keren naar [land van herkomst] .
De kans op recidive wordt ingeschat als hoog. Het is voor de reclassering niet mogelijk om realistische doelen te stellen met betrokkene, omdat deze onuitvoerbaar zullen zijn vanwege het onrechtmatige verblijf in Nederland. Wel ziet de reclassering mogelijkheden tot het adviseren van interventies welke in een intramuraal kader kunnen plaatsvinden.
Gelet op het uitgebreide reclasseringsdossier en de weigerachtige houding van betrokkene denken wij dat de motivatie voor gedragsverandering laag is. Omdat betrokkene vanwege zijn verblijfstatus geen recht heeft op sociale voorzieningen, zijn er geen hulpverlenings-mogelijkheden gericht op resocialisatie mogelijk. Daarnaast is er sprake van forse middelenproblematiek.
Wij hebben betrokkene getracht te spreken in [penitentiaire inrichting 2] op 18 november 2021. Betrokkene heeft geen medewerking verleend aan het opstellen van het advies en wilde niet in gesprek. Wij hebben daarom een rapport opgesteld op basis van dossier-informatie en referenten kunnen raadplegen die vallen binnen het justitie convenant. De reclassering heeft via de casemanager van het [penitentiaire inrichting 2] getracht betrokkene te motiveren voor een gesprek met de reclassering, maar die geeft aan dat betrokkene nergens aan mee werkt sinds hij mogelijk naar [penitentiaire inrichting 1] overgeplaatst gaat worden.
Bij een veroordeling adviseren wij een onvoorwaardelijke ISD-maatregel en om tijdens de maatregel aandacht te besteden aan:
- Verdiepingsdiagnostiek en een eventuele behandeling voor aanwezige verslavingsproblematiek
- Plaatsing in [penitentiaire inrichting 3]
- Motiverende gesprekken inzetten voor een vrijwillige terugkeer, in samenwerking met bijvoorbeeld Goed Werk Foundation.
De invulling van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel is in dit geval niet gericht op resocialisatie, maar op repatriëring. Dit betekent echter niet dat er tijdens de intramurale fase geen zorg geleverd kan worden. Tijdens de intramurale fase kunnen interventies worden ingezet zoals vak therapie, leefstijltraining of de cognitieve vaardigheidstraining. Tevens worden er motiverende gesprekken ingezet door de casemanagers en kunnen er interventies worden aangeboden gericht op het aanleren van vaardigheden die de kans op een succesvolle terugkeer naar land van herkomst zullen vergroten. Tijdens de ISD-maatregel kan er bijvoorbeeld contact worden gezocht met bijvoorbeeld Goed Werk Foundation of een andere organisatie om terugkeer te bevorderen.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ reclassering Fivoor van 26 november 2020, opgemaakt door [reclasseringswerker 2] , reclasseringswerker. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene heeft op 10 december 2018 te kennen gegeven niet bereid te zijn om zich te conformeren aan reclasseringstoezicht. Op 4 april 2019 stelde betrokkene geen meerwaarde te zien in reclasseringstoezicht. Betrokkene heeft sinds zijn invrijheidsstelling, op 1 september 2020, niets van zich laten horen en is voor GGZ reclassering Fivoor, alsmede instanties als de politie, onbereikbaar.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 12 januari 2022 reclasseringswerker [reclasseringswerker 3] , verbonden aan Reclassering Leger des Heils te Amsterdam, als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard achter het advies tot oplegging van de ISD-maatregel te staan. Zij heeft tevens opgemerkt dat het de eigen verantwoordelijkheid van betrokkene is om in contact te treden met de reclassering en zich te melden. Hij heeft uiteindelijk niets meer van zich laten horen.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 1 december 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 21 oktober 2021 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf (parketnummers 13/188752-21, 13/684179-18 en 15/070874-18) terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens voornoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht op basis van voornoemde rapporten en volgt het advies van de reclassering om aan verdachte de ISD-maatregel op te leggen. Indien verdachte nu vrij zou komen is de kans op recidive hoog. De reclassering ziet geen aanknopingspunten meer voor begeleiding en behandeling van verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden. Anders dan de raadsman naar voren heeft gebracht, is uit de rapporten duidelijk naar voren gekomen welke moeite de reclassering in het verleden heeft gedaan om met verdachte in gesprek te komen. Verder is de vaststelling dat verdachte niet met de reclassering in gesprek wenst te gaan niet alleen gebaseerd op informatie van de casemanager. Tot slot overweegt de rechtbank dat niet relevant is welke inspanningen de IND al dan niet heeft verricht met betrekking tot het uitzetten van verdachte.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. van Zijl, voorzitter,
mrs. J.P.C. van Dam van Isselt en G. Oldekamp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 januari 2022.
[...]