ECLI:NL:RBAMS:2016:9480

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 december 2016
Publicatiedatum
6 februari 2017
Zaaknummer
13/684435-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met valse sleutel door ongewenst verklaarde vreemdeling in Amsterdam

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte, geboren in Algerije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, beschuldigd van meerdere diefstallen. De rechtbank heeft op 30 december 2016 uitspraak gedaan na een terechtzitting op 16 december 2016. De officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, heeft een ISD-maatregel geëist, maar de rechtbank heeft besloten om deze niet op te leggen. De verdachte is vrijgesproken van een van de ten laste gelegde feiten, maar is wel schuldig bevonden aan diefstal op vier andere punten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 september 2016 een tas heeft gestolen, toebehorende aan een ander, en op 16 april 2016 een portemonnee. Daarnaast heeft hij op 21 maart 2016 een geldbedrag van 250 euro en diverse goederen uit een woning gestolen, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een valse sleutel. De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en een gevangenisstraf van één jaar opgelegd, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en het recidivepatroon van de verdachte. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de diefstallen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684435-16
Datum uitspraak: 30 december 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Algerije op [geboortedag] 1962,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie te plaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 december 2016.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer en van wat de raadsman van verdachte, mr. J.E. van Rossem, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 05 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 11 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3.
hij op of omstreeks 16 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met
het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij op of omstreeks 21 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (van circa 250 euro), geheel of ten dele toebehorend aan [persoon 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het weggenomen geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door gebruik te maken
van een valse sleutel, te weten door een gestolen bankpas (op naam van [persoon 4]
);
5.
hij op of omstreeks 21 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een pand (perceel [adres] ) heeft weggenomen een computer en/of creditcardwaardepapieren en/of 240 dollar en/of twee horloges en/of twee ringen en/of 2 paar schoenen en/of een sleutelbos, geheel of ten dele
toebehorende aan [persoon 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot voornoemde pand heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 2 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Van het proces-verbaal, waar door opsporingsambtenaar [persoon 5] op pagina 9 van het dossier naar is verwezen, is –anders dan hij heeft vermeld- geen afschrift bijgevoegd. Gelet daarop kan de rechtbank onvoldoende controleren en vaststellen op basis van welke beelden dan wel stills [persoon 5] de verdachte heeft herkend. Dàt [persoon 5] verdachte heeft herkend kan zo zijn, maar met het huidige verbaal kan dat door de rechtbank niet gevolgd worden.
4.2.
Bewezenverklaring van het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 5 september 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, toebehorende aan [persoon 1] ;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 16 april 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee, toebehorende aan [persoon 3] ;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
op 21 maart 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 250 euro, toebehorende aan [persoon 4] , waarbij hij, verdachte, het weggenomen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door gebruik te maken van een valse sleutel, te weten door een gestolen
creditcardop naam van [persoon 4] ;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
op 21 maart 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand, perceel [adres] , heeft weggenomen een computer en een creditcard en 240 dollar en twee horloges en twee ringen en 2 paar schoenen en een sleutelbos, toebehorende aan [persoon 4] , waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot voornoemd pand heeft verschaft door middel van een valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat verzocht de vordering tot het opleggen van een ISD-maatregel af te wijzen.
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie gevorderd, niet overgaan tot het opleggen van een ISD-maatregel, maar tot het opleggen van na te noemen straf, en overweegt hiertoe als volgt.
De deskundige [persoon 6] , senior casemanager bij DJI [plaats] , heeft ter terechtzitting -kort gezegd- verklaard dat verdachte –als aan hem een ISD-maatregel wordt opgelegd- zal worden begeleid bij een terugkeer naar zijn land van herkomst. Als verdachte meewerkt aan zijn terugkeer dan zal de maatregel worden opgeheven, zodat een vertrek daadwerkelijk kan worden gerealiseerd. Daarnaast wordt binnen het kader van de ISD-maatregel gekeken naar de mogelijkheden voor het terugdringen van recidive. Daarbij is het succes van een behandeling afhankelijk van de inzet van verdachte. Er wordt geprobeerd maatwerk te leveren. De meeste verdachten willen niet dat er een ISD-maatregel wordt opgelegd. Echter, wanneer er dan toch een ISD-maatregel wordt opgelegd, doet het grootste deel wel mee aan het programma.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 14 november 2016, opgemaakt door [persoon 7] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Gelet op verdachte zijn status als ongewenst vreemdeling en het illegaal verblijven in Nederland, ziet de reclassering geen mogelijkheden om vorm te geven aan reclasseringsinterventies in een ambulant kader. Verdachte zou angstig zijn voor een ISD-maatregel en wilde om die reden niet met de reclassering in gesprek. Hierdoor heeft de reclassering onvoldoende onderzoek kunnen doen naar de uitvoerbaarheid van een ISD-maatregel voor vreemdelingen en onthoudt de reclassering zich van advies over een sanctie.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het delict patroon van vermogensdelicten van verdachte, behandeling nodig is om het recidiverisico voldoende te kunnen ondervangen. Omdat verdachte als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijft, kan hem echter geen adequaat hulpverleningsaanbod worden gedaan en is ook reclasseringstoezicht niet mogelijk. Binnen het kader van de ISD-maatregel bestaan die behandelmogelijkheden voor ongewenst vreemdelingen er in beperkte mate wel, zoals ook blijkt uit hetgeen door deskundige [persoon 6] ter terechtzitting naar voren is gebracht. De rechtbank stelt vast dat verdachte ten aanzien van de onder 1, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten voldoet aan de criteria die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. De rechtbank is echter van oordeel dat een met reden omkleed advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel, zoals bedoeld in artikel 38m, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, ontbreekt en acht zich om die reden onvoldoende voorgelicht. Uit het reclasseringsrapport van 14 november 2016 blijkt dat verdachte niet gezien is door een reclasseringswerkeer en er ook geen gesprek heeft plaatsgevonden. Voorts blijkt dat de reclasseringswerker – uitsluitend op basis van informatie van de casemanager van de Penitentiaire Inrichting [locatie] – heeft vastgesteld dat verdachte niet met de reclassering in gesprek wenst te gaan. Evenmin is duidelijk geworden welke moeite de reclassering in het verleden heeft gedaan om met verdachte in gesprek te komen. Voorts ontbreekt een overzicht van inspanningen die de IND/DTV heeft verricht om tot daadwerkelijke uitzetting van verdachte te komen net zo min als redenen waarom dat tot op heden niet is gelukt. De rechtbank kan dan ook niet tot de conclusie komen dat ISD thans de aangewezen maatregel is, zodat de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur zal opleggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal diefstallen, waaronder driemaal een zakkenrollerij en eenmaal een diefstal uit een woning. Diefstal is een ergerlijk feit waarmee schade en overlast voor de gedupeerden wordt veroorzaakt. Verdachte heeft alleen maar aan zichzelf gedacht bij deze diefstallen en heeft kennelijk niet geleerd van eerder opgelegde straffen voor soortgelijke feiten, zodat thans een hogere straf dan gebruikelijk passend en geboden is.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 4] vordert € 254,50 aan materiële schadevergoeding en € 560,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman heeft terechtzitting de vordering ten aanzien van de materiële schade betwist. De raadsman heeft aangevoerd dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij een diefstal, indien door de gedupeerde voldoende maatregelen zijn getroffen, onterechte creditcardtransacties door de bank worden vergoed. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de gederfde inkomsten onvoldoende is onderbouwd en dat dat deel van de vordering te complex is, omdat een ZZP-er zelf de uren kan indelen
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vordering als volgt.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 4 en 5 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot het bedrag van € 254,50 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 21 maart 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 4 en 5 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting niet betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 560,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 21 maart 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 4] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 en 5 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 814,50, vermeerderd wordt met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 21 maart 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde:
diefstal, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van een valse sleutel.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 4] , wonende te [woonplaats] toe tot een bedrag van € 814,50 (achthonderdveertien euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 maart 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 4] , te betalen de som van € 814,50 (achthonderdveertien euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 maart 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 16 (zestien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. B. Martens, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en C.F. de Lemos Benvindo, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Bruil, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 december 2016.