ECLI:NL:RBAMS:2022:2591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1261
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in verzet tegen uitspraak voorzieningenrechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter. De opposant, woonachtig in Diemen, had verzet ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2021, die zijn beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen een naheffingstoeslag had verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij niet bevoegd is om de zaak te behandelen, en heeft met partijen afgesproken dat bij een gegrond verzet de zaak zal worden verwezen naar de rechtbank Noord-Holland.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de voorzieningenrechter het beroep kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De opposant voerde aan dat er wel sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, maar de rechtbank zag hierin geen aanleiding om anders te oordelen dan de voorzieningenrechter. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de uitspraak van de voorzieningenrechter in stand blijft en dat het verzet ongegrond is.

De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat. De uitspraak is gedaan door rechter M. Greebe in aanwezigheid van griffier S.M. Koning.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1262 V

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

12 mei 2022 op het verzet van

[opposant] , te Diemen, opposant

(gemachtigde: mr. L.M. Dragtenstein),
in de zaak tegen

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder

(gemachtigde: S.A. van de Kamp).

Procesverloop

Met een besluit van 20 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de naheffingstoeslag controle weggebruik van 16 juli 2020 ongegrond verklaard.
Op 25 februari 2021 heeft verzoeker hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 16 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter het beroep kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2022.
Opposant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij niet bevoegd is om deze zaak te behandelen. Opposant heeft te kennen gegeven om praktische redenen het oordeel van deze rechtbank in de verzetzaak te willen verkrijgen. Met partijen is afgesproken dat bij een gegrondverklaring van het verzet, de zaak zal worden verwezen naar de rechtbank Noord-Holland voor het behandelen van het beroep.
3. De voorzieningenrechter heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk
niet-ontvankelijk geacht, omdat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
4. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
5. Opposant heeft aangevoerd dat wel sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank ziet in wat opposant heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2021. De verwijzing naar de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep treft geen doel. Dat de brief van verweerder tussen de inhoud van de verhuisdozen is terecht gekomen, komt voor rekening en risico van opposant. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat hij geen professionele rechtsbijstand had en zodoende niet wist dat er een strikte termijn wordt gehanteerd voor het instellen van beroep.
6. Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat zij het beroep zonder zitting kon afdoen. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
8. Opposant is erop gewezen dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Koning, griffier, op 12 mei 2022.
Griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: