ECLI:NL:RBAMS:2022:2588

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
13/751140-22 (AB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk op basis van een aanhoudingsbevel

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk. De zaak betreft een vordering ex artikel 3 van de Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst EU – VK, ingediend door de officier van justitie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 13 april 2022. De opgeëiste persoon, geboren in 1965 in het Verenigd Koninkrijk, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld aan de hand van de eisen van de Overleveringsovereenkomst tussen de EU en het VK.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen, die stelde dat het aanhoudingsbevel niet genoegzaam was en dat de detentieomstandigheden in het VK onacceptabel zouden zijn. De rechtbank oordeelde dat het aanhoudingsbevel voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, waaronder deelneming aan een criminele organisatie en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij ook heeft overwogen dat er geen algemeen gevaar is voor de detentieomstandigheden in Schotland. De beslissing is genomen in overeenstemming met de relevante wetsartikelen, waaronder de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Overleveringsovereenkomst. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751140-22 (AB II)
RK nummer: 22/685
Datum uitspraak: 26 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3 Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
EU – VK Justitie en Veiligheid (Uitvoeringswet) juncto artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 7 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Aanhoudingsbevel (AB) als bedoeld in artikel 598 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (Overleveringsovereenkomst).
Dit AB is uitgevaardigd op 4 februari 2022 door de
Sheriff Court of Lothian and Borders at Edinburgh(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] , Verenigd Koninkrijk op [geboortedag] 1965,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Engelse taal.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van de
Glasgow Sheriff Courtvan 21 januari 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van het Verenigde Koninkrijk ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het AB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het AB niet genoegzaam is. De mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon is niet helder geformuleerd; in het AB staat niet nader omschreven uit welke gedragingen de betrokkenheid van de opgeëiste persoon zou hebben bestaan. Daarnaast is onduidelijk hoe de feiten zich tot elkaar verhouden, nu een aantal feiten elkaar lijken te overlappen. De Schotse autoriteiten hebben uitvoerig onderzoek gedaan naar de feiten, dus de feiten in het AB hadden uitgebreider beschreven kunnen en moeten worden. Een nadere omschrijving van de feiten is noodzakelijk om het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen. De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de overlevering te weigeren. Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak te schorsen om de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende vragen te stellen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het AB genoegzaam is. Er is sprake van een AB ten behoeve van vervolging, dus het onderzoek in Schotland loopt nog en de rol van de opgeëiste persoon moet nog verder uitgekristalliseerd worden. De beschrijving van de feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon is voldoende om de naleving van het specialiteitsbeginsel te waarborgen. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank overweegt dat het AB, gelet op artikel 606 Overleveringsovereenkomst, gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringsovereenkomst geformuleerde vereisten. Daartoe dient het AB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
De feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het AB zien op deelneming aan een criminele organisatie, opdracht geven tot witwassen en betrokkenheid bij het in georganiseerd verband produceren van en (grensoverschrijdend) handelen in verdovende middelen. In het AB is ten aanzien van alle feiten een pleegperiode of -datum en een pleegplaats vermeld. De vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon blijkt uit de omschrijvingen: de opgeëiste persoon maakte deel uit van een criminele organisatie, gaf opdracht tot het smokkelen van cocaïne en witwassen en maakte zich als dader schuldig aan het verschaffen van cocaïne. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de omschrijving voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht, van welke feiten hij wordt verdacht en wat de mate van betrokkenheid bij die feiten is. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat sprake is van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek, zodat voorstelbaar is dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon nog niet volledig is uitgekristalliseerd. Dat staat aan de genoegzaamheid van het AB niet in de weg. Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het Verenigd Koninkrijk heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de Overleveringsovereenkomst niet gedaan. [1] Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, Overleveringsovereenkomst kan dus niet achterwege blijven.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 599, eerste en tweede lid, Overleveringsovereenkomst zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
deelneming aan een criminele organisatie;
medeplegen van witwassen;
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Artikel 604 Overleveringsovereenkomst

Aanhef en onder a: levenslange gevangenisstraf
Ten aanzien van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, kan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om de uitvaardigende justitiële autoriteit om een garantie te vragen waarin onvoorwaardelijk wordt vastgesteld na hoeveel jaar de opgeëiste persoon, in het geval hij tot een levenslange gevangenisstraf wordt veroordeeld, in aanmerking kan komen voor herziening van deze straf.
De officier van justitie heeft gesteld dat de herzieningsmogelijkheden die de uitvaardigende autoriteit heeft beschreven in onderdeel h) van het AB afdoende zijn en dat er geen aanleiding is om een nadere garantie te vragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De uitvaardigende autoriteit heeft de herzieningsmogelijkheden bij veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf uiteengezet in onderdeel h) van het AB. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 2 november 2021, waarin zij deze mogelijkheden beoordeeld heeft. [2] De rechtsorde van het Verenigd Koninkrijk voorziet in de herziening van de opgelegde straf of maatregel – op verzoek of tenminste na twintig jaar – strekkende tot niet-uitvoering van de straf of maatregel. Gelet daarop ziet de rechtbank geen aanleiding de overlevering afhankelijk te maken van een garantie als bedoeld in artikel 604 aanhef en onder a, Overleveringsovereenkomst. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om nadere vragen te stellen over de herzieningsmogelijkheden. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Aanhef en onder c: detentieomstandigheden
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om de uitvaardigende justitiële autoriteit om aanvullende informatie te vragen over de detentieomstandigheden in de penitentiaire instelling waar de opgeëiste persoon na overlevering gedetineerd zal worden in Schotland. De verdediging heeft specifiek gevraagd om een garantie dat hij in Barlinnie gedetineerd zal worden, nu daar geen sprake is van overbevolking.
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen aanleiding is om aanvullende informatie te vragen, nu er ten aanzien van de detentieomstandigheden in Schotland geen algemeen gevaar is vastgesteld en er evenmin gegevens zijn verstrekt op basis waarvan een algemeen gevaar voor gedetineerden in Schotland kan worden aangenomen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om aanvullende informatie te vragen over de detentieomstandigheden in Schotland, nu er geen algemeen reëel gevaar is vastgesteld dat personen die aldaar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

7.Overige verweren

Voor zover de raadsman heeft betoogd dat uitvaardiging van het AB niet evenredig is, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer faalt. Gelet op de aard en ernst van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, is in dit geval voldaan aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 597 Overleveringsovereenkomst.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de eisen van artikel 606 Overleveringsovereenkomst en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 140 en 420bis Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 Opiumwet, de artikelen 1 en 3 Uitvoeringswet en de artikelen 599 en 606 Overleveringsovereenkomst.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sheriff Court of Lothian and Borders at Edinburgh(Verenigd Koninkrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353
2.Rb Amsterdam 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353, punt 8.