ECLI:NL:RBAMS:2022:2586

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
13/751962-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een persoon aan het Verenigd Koninkrijk op basis van een aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2022 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan het Verenigd Koninkrijk. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft een aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd door het Sheriff Court of Lothian and Borders te Edinburgh op 27 augustus 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1993 in het Verenigd Koninkrijk, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 13 april 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en is hij bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder de Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst EU-VK en de Overleveringswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is, namelijk doodslag. De raadsman heeft betoogd dat er een reëel gevaar bestaat voor schending van de rechten van de opgeëiste persoon, omdat hij mogelijk een levenslange gevangenisstraf kan krijgen in het Verenigd Koninkrijk zonder uitzicht op vrijlating. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende mogelijkheden tot invrijheidstelling bestaan in het Verenigd Koninkrijk, waardoor de overlevering kan worden toegestaan.

De rechtbank heeft de vordering tot overlevering goedgekeurd, omdat er geen weigeringsgronden zijn die zich daartegen verzetten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751962-21
RK nummer: 22/718
Datum uitspraak: 26 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 3 Uitvoeringswet Handels- en Samenwerkingsovereenkomst
EU – VK Justitie en Veiligheid (Uitvoeringswet) juncto artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank.
Deze vordering dateert van 7 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Aanhoudingsbevel (AB) als bedoeld in artikel 598 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, anderzijds (Overleveringsovereenkomst).
Dit AB is uitgevaardigd op 27 augustus 2021 door de
Sheriff Court of Lothian and Borders at Edinburgh(Verenigd Koninkrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Verenigd Koninkrijk) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Engelse taal.
Op grond van artikel 3 Uitvoeringswet jo. artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Britse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het AB

In het AB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van de
Glasgow Sheriff Courtvan 27 augustus 2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van het Verenigde Koninkrijk ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het AB.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Het Verenigd Koninkrijk heeft de kennisgeving als bedoeld in artikel 599, vierde lid, van de Overleveringsovereenkomst niet gedaan. [1] Toetsing van de dubbele strafbaarheid conform artikel 599, tweede lid, Overleveringsovereenkomst kan dus niet achterwege blijven.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 599, eerste en tweede lid, Overleveringsovereenkomst zijn opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
doodslag.
5. Artikel 604, aanhef en onder a, Overleveringsovereenkomst: levenslange gevangenisstraf
Ten aanzien van de feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, kan naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een levenslange gevangenisstraf worden opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar op schending van zijn in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) gewaarborgde grondrecht bestaat, omdat hij mogelijk een levenslange gevangenisstraf opgelegd krijgt in het Verenigd Koninkrijk. Oplegging van een levenslange gevangenisstraf is in beginsel niet in strijd met artikel 4 van het Handvest, als er een uitzicht op vrijlating bestaat. Juridisch (de iure) bestaan er in het Verenigd Koninkrijk mogelijkheden tot invrijheidstelling bij veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf. Doordat de minister in Schotland betrokkenheid heeft bij alle modaliteiten die strekken tot (voorwaardelijke) of vervroegde invrijheidsstelling betreft dit echter een politiek besluit. Daarnaast verschaffen de bestaande mogelijkheden de veroordeelde geen duidelijk moment waarop invrijheidstelling plaats zou kunnen vinden. In de praktijk (de facto) blijkt voorwaardelijke of vervroegde invrijheidsstelling van een tot een levenslange gevangenisstraf veroordeelde niet (of nauwelijks) plaats te vinden.
De raadsman heeft de rechtbank gewezen op de zaak McCallum tegen Italië die bij het Europees Hof voor de Rechten van de mens (het EHRM) is aangebracht. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de behandeling van de zaak te schorsen in afwachting van de uitspraak in deze zaak. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank verzocht de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende vragen te stellen over de mogelijkheden tot invrijheidstelling bij veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf en met name de procedure bij de
Parole Board.
De officier van justitie heeft betoogd dat er voor de opgeëiste persoon geen reëel gevaar op schending van zijn in artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrecht bestaat. Het Verenigd Koninkrijk voorziet de iure en de facto in mogelijkheden tot invrijheidstelling voor veroordeelden aan wie een levenslange gevangenisstraf is opgelegd. De politieke invloed geldt niet in alle gevallen, de opgeëiste persoon heeft namelijk de mogelijkheid om zelf een verzoek tot (voorwaardelijke) invrijheidsstelling te doen, welk verzoek de minister verplicht aan de
Parole Boardmoet voorleggen. De zaak is niet te vergelijken met de zaak McCallum, omdat daar sprake is van
life without parole, hetgeen een andere strafmodaliteit betreft. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de mogelijkheden tot voorwaardelijke en vervroegde invrijheidsstelling en gratie bij veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf uiteengezet in onderdeel h) van het AB en in de aanvullende informatie van de
Crown Office and Procurator Fiscal Servicete Edinburgh van 12 april 2022. Daaruit volgt dat het systeem in Schotland ten aanzien van
parole(voorwaardelijke vrijlating),
compassionate releaseen
the Royal Prerogative of Mercy(gratie) overeenkomen met het systeem in Engeland, dat door de rechtbank is beoordeeld in haar uitspraak van 2 november 2021. [2] De rechtsorde van het Verenigd Koninkrijk voorziet derhalve in de mogelijkheid tot herziening van een eventueel op te leggen levenslange gevangenisstraf – op verzoek of ten minste na twintig jaar – strekkende tot niet-uitvoering van de straf. Gelet daarop ziet de rechtbank geen aanleiding de overlevering afhankelijk te maken van een garantie als bedoeld in artikel 604 aanhef en onder a, Overleveringsovereenkomst.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om de uitspraak in de zaak McCallum tegen Italië af te wachten omdat het in die zaak, anders dan in deze zaak, om een levenslange gevangenisstraf zonder mogelijkheid tot voorwaardelijke vrijlating (
life without parole)gaat. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het AB voldoet aan de eisen van artikel 606 Overleveringsovereenkomst en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 287 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1 en 3 Uitvoeringswet en de artikelen 599 en 606 Overleveringsovereenkomst.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sheriff Court of Lothian and Borders at Edinburgh(Verenigd Koninkrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het AB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Uitvoeringswet juncto artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam, 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353
2.Rb Amsterdam 2 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6353, punt 8.